De gestolen burgemeestersketen

De eerste ambtsketen van de burgemeester van Zeist (1853-1963)

R.P.M. Rhoen

De burgemeesters dragen als teken van hun waardigheid bij bepaalde door de wet genoemde gelegenheden de ambtsketen met daaraan bevestigd de ambtspenning. Het dragen van onderscheidingstekens door gezagsdragers gaat terug tot in de oudheid. Door het tonen van bepaalde gezagssymbolen maakte men duidelijk welk ambt men bekleedde. Een van die symbolen is de keten. Een voorbeeld is de keten die de schutterskoning van de schuttersgilden droeg. Een traditie die nog in ere wordt gehouden door de schuttersverenigingen.

‍Burgemeester Mr. Johan Jacob Clotterbooke Patijn van Kloetinge (1869-1922) en rechts burgemeester Mr. Cornelis Jan Baron van Tuyll van Serooskerken (1869-1945).

Burgemeesters van steden in de late middeleeuwen en ook ten tijde van de Republiek hebben zich nooit met een ambtsketen en een penning getooid als gezagssymbool. Voor het eerst komt dat voor in het ‘Reglement op het bestuur ten platten lande in de Provincie Utrecht’ uit 1825. In artikel 90 van dat reglement staat: ‘Burgemeester en Assessoren zullen bevoegd zijn om in de uitoefening van hunne bediening een onderscheidend teeken van hunne Waardigheid te dragen, het welk bestaan zal in eenen penning, waar op aan de eene zijde het wapen van het Rijk, en aan de andere de naam der Gemeente gegrift is. Deze penning zal aan een breed Oranje lint om den hals gedragen worden.

De ambtspenning aan een lint was niet bedoeld voor de burgemeesters in de steden. Voor hen was in 1824 bepaald dat zij een ambtskostuum moesten dragen.

In het reglement werd niet gezegd of het gemeentebestuur of de burgemeester en de assessoren de kosten van de aanschaf van een ambtspenning moesten dragen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft het gemeentebestuur van Zeist geen onderscheidingsteken aangeschaft. Het was immers geen verplichting. In de gemeenterekening van 1825 en van 1826 komt geen post voor voor de aanschaf van een ambtspenning.

Op het schilderij van burgemeester Frans Nicolaas van Bern (1786-1851), burgemeester van 1814 tot 1851, draagt hij geen onderscheidingstekens. Het is niet uit te sluiten dat het na zijn ontslag als burgemeester geschilderd werd. De aanschaf van een ambtspenning had hij eventueel zelf kunnen bekostigen. Zijn nalatenschap bedroeg meer dan één miljoen gulden.

‘door Ons te bepalen’

Het dragen van een ambtsketen werd voor de burgemeester verplicht gesteld met ingang van 1853. Artikel 76 van de gemeentewet van 1851 (wet van 29 juni 1851, Staatsblad 85) bepaalde: ‘Hij draagt de onderscheidingsteekenen, door Ons te bepalen.’ Die bepaling werd nader uitgewerkt in het Koninklijk besluit van 16 november 1852 (Staatsblad 201). Voorgeschreven werd dat de burgemeester als onderscheidingstekens een zilveren penning aan een zilveren keten of aan een oranje zijden lint moest dragen.

In een circulaire van 26 november 1852, die opgenomen was in het provinciaal blad nummer 107, lieten gedeputeerde staten aan de gemeentebesturen weten dat het mogelijk was de zilveren penning te bestellen bij de graveurs van de Rijksmunt. Het was wel de wens van de graveurs dat de bestelling en de betaling via de provincie liepen.

In de vergadering van de gemeenteraad van 13 december 1852 werd besloten het onderscheidingsteken voor de burgemeester voor rekening van de gemeente te laten komen. Ook werd besloten voor rekening van de gemeente een zilveren keten aan te schaffen. De verdere afhandeling liet de gemeenteraad over aan burgemeester en wethouders. Indien de gemeente-raad de kosten voor de onderscheidingstekens niet had willen dragen, waren zij voor rekening van de burgemeester gekomen. Hoewel de burgemeestersketen verbonden is aan het imago van de burgemeester, is de penning toch zijn belangrijkste gezagssymbool.

De nota voor de levering van de ambtsketen is gedateerd 4 januari 1853 en de nota voor de penning is van 18 januari 1853. Hieruit zou men moeten concluderen dat de penning op die dag geleverd werd. De burgemeester heeft zijn ambtsketen dan voor het eerst kunnen dragen in de raadsvergadering van 9 februari van dat jaar. Op 18 januari werd de eerste vergadering van de gemeenteraad gehouden.

De ambtspenning

Volgens het Koninklijk besluit van 16 november 1852 moest de penning van zilver zijn. Over het zilvergehalte werd niets gezegd. Verder werd over de penning bepaald dat hij een middellijn van veertig millimeter (‘strepen’) moest hebben, dat aan een kant het Rijkswapen erop moest staan en aan de andere kant het wapen van de gemeente. Indien de gemeente over geen wapen beschikte, moest de naam van de gemeente op de penning komen te staan.

De opdracht voor de levering van een penning werd geplaatst bij David van der Kellen (1804-1879) en Johan Philip Menger (1818-1895), graveurs aan de Rijksmunt te Utrecht. Voor de ‘Zilveren Onderscheidings Medaille voor den Burgemeester’ moest tien gulden worden betaald. De penning is aan een kant gestempeld met het Rijkswapen en aan de andere kant is het wapen van de gemeente ingesneden.

In hun circulaire van 26 november 1852 vroegen gedeputeerde staten het besluit van de Hoge Raad van Adel waarbij het gemeentewapen was vastgesteld en een afbeelding van het wapen mee te sturen. Aan dat verzoek zal door het gemeentebestuur voldaan zijn. Het is verbazend te zien dat de graveurs van de Rijksmunt zich een ‘artistieke’ vrijheid hebben gepermitteerd met het gemeentewapen. De vorm van het schild komt niet overeen met het door de Hoge Raad van Adel op 16 november 1816 vastgestelde gemeentewapen. Zij hebben zich alleen gehouden aan het aan de onderzijde gekanteelde schildhoofd.

‍‍De oudste penning (boven) is gestempeld met het Rijkswapen vastgesteld in 1815 en de tweede penning met het Rijkswapen van 1907.

In 1907 werd het Rijkswapen gewijzigd. De grootste verandering was dat de twee schildhoudende leeuwen hun kroon verloren en plaatsmaakten voor twee naar het wapen toekijkende heraldische leeuwen.

Op de portretfoto uit 1919 van burgemeester Mr. Johan Jacob Clotterbooke Patijn van Kloetinge (1869-1922), burgemeester van 1894 tot 1919, staat deze afgebeld in ambtskostuum en met ambtsketen. Duidelijk is te zien dat de penning uit 1853 vervangen is door een andere. Over de aanschaf van een nieuwe penning zijn geen stukken voor handen. Mogelijk dat burgemeester Patijn de nieuwe penning betaald heeft. Zo schonk hij ook de klok in de raadzaal. Uit het voren-staande is in ieder geval duidelijk dat tussen 1907 en 1919 een nieuwe penning werd aangeschaft. De nieuwe penning werd vervaardigd door de ‘Koninklijke Utrechtsche Fabriek van Zilverwerken C.J. Begeer’. Deze penning is groter dan de oude penning. Hij heeft een middellijn van 46 mm. Het gemeentewapen is op de penning vast gesoldeerd. Het schildhoofd is zwart geëmailleerd.

De ambtsketen

G.S. schreven in hun reeds meerdere malen genoemde circulaire: ‘dat het besluit volkomen vrijheid laat, de keten in zoodanigen vorm te doen vervaardigen […] als hij, die de teekenen bekostigt, goed acht.’  De gemeentebesturen ontvingen in december 1852 reclamebladen van zes verschillende modellen van burgemeestersketens. Op een reclameblad staat: ‘Onder deze modellen, is aan het model Nº 1 door Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken de voorkeur gegeven.’ Nummer 1 is een eenvoudige keten, samengesteld uit ovale, holle zilveren schakels. De gemiddelde prijs van die ketens bedroeg vijftien gulden.

Burgemeester en wethouders, waarschijnlijk had burgemeester Mr. Willem Daniël Schas (1821-1897), burgemeester van 1850 tot 1863, de grootste stem in het kapittel, kozen voor het model waar de minister zijn voorkeur aan hechtte.

Het maken van de zilveren ambtsketen werd gegund aan de Zeister zilversmid Ernst Ludwig van Calker (1825-1884). Zijn beroep van zilversmid bij de Broedergemeente duurde maar twee jaar, van 1852 tot 1854. In het bevolkingsregister staat hij nadien vermeld als horlogemaker. Hij ontving voor de ambtsketen 31,50 gulden, maar het zijn dan ook vol zilveren schakels. Voor zover bekend is dat de enige burgemeestersketen die Van Calker gemaakt heeft en vormt daarmee voor de Zeister zilverindustrie een uniek exemplaar.

De keten bestond uit 31 ovale schakels, die met elkaar verbonden waren door kleine ovale schakels. De lengte van de keten bedroeg 95 cm. Aan de beide uiteinden waren twee kleine ovale schakels verbonden met een ronde schakel. Hieraan hing door middel van een kleine schakel weer een grote ronde schakel die door het oog ging die aan de penning zat.

Met behulp van twee zilveren haken die aan de achterzijde zaten kon de keten ter hoogte van de schoudernaden of de revers op het ambtskostuum of op het colbert worden bevestigd.

Op de portretfoto van burgemeester Van Tuyll van Serooskerken, burgemeester van 1919 tot 1934, is te zien dat een viertal schakels zijn dicht gezet. Omdat nog een schakel bewaard gebleven is met daarin een zilveren plaatje waarop de naam van een burgemeester gegraveerd staat, weten wij dat in die vier schakels de namen stonden van zijn voorgangers die de keten gedragen hebben. Behalve de reeds genoemde burgemeesters Schas, van 1850 tot 1863, en Patijn, van 1894 tot 1919, waren dat Jhr. Willem Karel Huydecoper (1830-1882), burgemeester van 1863 tot 1882, en Gerrit Costerman (1843-1894), burgemeester van 1882 tot 1894.

Het zilveren plaatje met de naam van burgemeester Jhr. Dr. Marie Louis van Holthe tot Echten (1896-1970), burgemeester van 1934 tot 1939, is bewaard gebleven.

Voor burgemeester Mr. Willem Adriaan Johan Visser (1904-1975), burgemeester van 1939 tot 1947, zal als laatste een plaatje in deze ambtsketen zijn aangebracht.

Diefstal in 1963

Deze keten is tot 1963 gebruikt. In de nacht van 22 op 23 augustus 1963 werd ingebroken in het gemeentehuis. Hierbij werd ook de ambtsketen ontvreemd. De burgemeester van Beverwijk,

J.G.S. Bruinsma, bood burgemeester Mr. Aleid Pieter Korthals Altes (1903- 1984), burgemeester van 1947 tot 1968, de oude ambtsketen van Beverwijk te leen aan. Zo kon de burgemeester de raadsvergadering van 26 augustus toch voorzitten met een ambtsketen om zijn schouders. In januari 1965 werd die ambtsketen weer teruggebracht naar Beverwijk. Een bejaard echtpaar uit Zeist had aangeboden een ambtsketen afkomstig van een oud familielid te gebruiken.

De krant berichtte op 2 september 1963 dat de gestolen ambtsketen ernstig beschadigd terugge-vonden was. De dief had geprobeerd de keten te smelten. De dief betuigde aan de burgemeester zijn spijt en die schreef op 18 september 1963 aan hem: ‘Ik vergeef je graag je misstap als je me belooft onmiddellijk als je vrij komt weer voor vast aan het werk te gaan en nimmer meer aan het “zwerven”. Wees dan ook voorzichtig in de keuze van je vrienden en ga b.v. weer voetballen.

De gemeenteraad besloot in zijn vergadering op 4 november 1963 een nieuwe ambtsketen aan te schaffen. Het feit dat het een sobere keten was, zal zeker een rol hebben gespeeld. De burge-meester schreef op 26 augustus 1963 aan zijn ambtgenoot te Beverwijk: ‘(…) getooid met het fraaie exemplaar, dat belangrijk decoratiever is dan het verdwenen stuk.’ De opdracht voor de nieuwe keten ging net als in 1852 naar een in Zeist gevestigd bedrijf, in dit geval de N.V. Koninklijke Nederlandse Fabrieken van Gouden en Zilveren Werken Van Kempen & Begeer. Een jaar later, op 28 oktober 1964 bij het bezoek van koningin Juliana aan Austerlitz, kon burgemeester Korthals Altes zich tooien met zijn nieuwe ambtsketen.

De ambtsketen van de gemeente Beverwijk werd terugbezorgd. Als dank ontving de Beverwijkse burgemeester J.G.S. Bruinsma een zilveren sigarenkist met op de bovenkant van de deksel het gemeentewapen van Zeist en aan de binnenkant de inscriptie: Als dank voor het gebruik van | de ambtsketen der gemeente Beverwijk | Zeist, 1964.

‍‍Burgemeester Koos Janssen met de huidige ambtsketen, ontworpen door Gustav Beran.