Zonder de debacle van fietsenfabriek Wilhelmina geen zilverindustrie in Zeist
R.P.M. Rhoen
De fiets werd ook gebruikt voor recreatie. De jonge koningin Wilhelmina vond fietsen een gezonde ontspanning en kocht in 1897 in Wenen een fiets. Maar de minister-president verbood haar het fietsen met de woorden: ‘Wij moeten dus Uwe Majesteit vriendelijk verzoeken van Haar voornemen af te zien, ook al is het gevaar, dat in wielrijden ligt, zeer gering.’
In Zeist was het Jan van den Brink (1855-1922) die als eerste fietsen ging fabriceren. Hij was een timmerman met ondernemersgeest. ‘Een in menig opzicht ondernemend man’, zo werd hij in 1895 genoemd. Hij richtte meerdere bedrijven op of nam een initiatief daartoe (timmerfabriek - fietsen-fabriek - aannemersbedrijf - makelaardij - mineraalwaterfabriek - zeepfabriek -; waterleidingbedrijf).
In 1894 werd Van den Brink lid van de een jaar eerder opgerichte ‘Nederlandsche Vereeniging de Rijwielindustrie’ (ri), een vereniging van rijwielfabrikanten. In 1900 werd de verenigingsnaam gewijzigd in Rijwiel- en Automobiel Industrie (RAI).
In 1895 stond hij met 19 fietsen van het merk Dürkopp op een door de ‘de Rijwielindustrie’ georganiseerde rijwielententoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Hoofdvertegenwoordiger voor Utrecht van dit Duitse merk was de firma J.A. Deumer Cramer in Utrecht en Van den Brink was blijkbaar de plaatselijke agent. Vanaf september 1897 verkocht W.L. van Leeuwen op de 2e Hogeweg dit merk fietsen.
De plaatselijke politiek had eveneens zijn belangstelling. Voor de liberale Vrijzinnige Kiesvereniging ‘Het Gemeentebelang’ zat hij van 1903 tot 1919 bijna onafgebroken in de gemeenteraad.
In 1922 overleed hij aan de gevolgen van een beroerte. ‘Op en top Zeistenaar’, met die woorden werd hij bij zijn overlijden getypeerd.
Van den Brink wist Maurice (Maurits) Adler (1873-?) - in die dagen een bekende wielrenner, in 1892 werd hij op de internationale wielerwedstrijden te Arnhem kampioen driewieler ofwel in het taalgebruik van die tijd tricycle - voor zijn bedrijf te interesseren.
Maurice werd in Parijs geboren en groeide op in Amsterdam. Hij heette Maurice maar zijn jeugd-vrienden noemden hem Puck. Hij was nog geen 1.60 m lang - voor zijn generatie onder de gemiddelde lengte - en had bruine ogen en zwart haar. In een verslag over een wielerwedstrijd in 1890 in Keulen staat: ‘Het is een vermakelijk gezicht, de kleine Adler tusschen die kolossale gestalten te zien rijden.’ Dit benadrukt zijn kleine gestalte.
In 1894 schreef Adler het boek ‘Baan en Weg’, een boek over de wielersport. De recensie van de hoofdredacteur van het tijdschrift De Kampioen was niet onverdeeld gunstig, waarop Adler reageerde met een ingezonden brief om diens kritiek te weerleggen.
In datzelfde jaar kwam hij met een nieuwe fietsband op de markt, die hij samen met A.J.J. Lindner, een Amsterdamse kurkenfabrikant, had ontwikkeld en waarop ze in verschillende landen patent hadden aangevraagd. De band hadden ze de Griekse naam Arrektos gegeven en bestond uit kurk en rubber. In het tijdschrift De Kampioen werden in 1894 meerdere artikelen aan deze uitvinding gewijd.
Adler studeerde enkele jaren medicijnen, maar besloot in zaken te gaan. Bij akte van 15 november 1894 was hem door de arrondissementsrechtbank te Amsterdam handlichting verleend ‘tot het drijven van handel in rijwielen en aanverwante artikelen, hetzij alleen hetzij in vennootschap met anderen, het beschikken over al zijne inkomsten uit dien handel en het sluiten van alle verbintenissen tot dien handel betrekkelijk.’
Op 17 oktober 1895 werd in Zeist op de Woudenbergseweg een wielerwedstrijd gehouden. Adler was uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn en mocht de prijzen uitreiken. Van de wielerclub die een vier maanden later werd opgericht, werd hij voorzitter.
In de jaren 1896-1897 was Adler inwoner van Zeist. Behalve de compagnon van Van den Brink werd hij in 1910 ook zijn schoonzoon. Hij trad toen in het huwelijk met diens dochter Jansje (1885-1949).
Van den Brink zag de toenemende populariteit van de fiets - eind negentiende eeuw sprak men vaak over machine - en besloot dit vervoermiddel te gaan fabriceren. Achter zijn woning aan de Karpervijver 17 bouwde hij in 1895 een fabriek. Het jaar daarna werd hij en de bouwkundige D.P.I. Harmsen zakenpartners. Misschien is dat een aanwijzing dat Harmsen de fabriek ontworpen heeft. In ieder geval de herbouw uit 1897.
Uitvoerig berichtte de plaatselijke krant in haar editie van 10 augustus 1895 over die nieuwe fabriek. ‘Als een verblijdend teeken kunnen wij vermelden, dat door den heer J. van den Brink Jr., een in menig opzicht ondernemend man, in zijn perceel aan den Karpervijver alhier, een fabriek van rijwielen benevens inrichting tot repareeren daarvan, is opgericht, welke geheel door stoomkracht is gedreven, de vermelding overwaard is. Wij waren in de gelegenheid deze inrichting, bestaande uit eene werkplaats van 25 x 8 m², benevens machinekamer, ketelhuis, moffeloven om te emailleeren en kamer om te vernikkelen te zien en het bleek ons, dat door den heer van den Brink kosten nog moeite gespaard zijn om bij de afwerking in elk opzicht, aan de eischen des tijds te kunnen voldoen. Zeer interessant is bijv. de inrichting om te vernikkelen, hetgeen door middel van elektriciteit plaats heeft. Wij wenschen den heer van den Brink met zijn nieuwe onderneming geluk; wij hopen dat zijn fabricaat hetgeen de naam draagt van “Kampioen” vele koopers moge vinden en raden hen die zich een rijwiel aan willen schaffen, zich niet van buitenlandsch fabricaat te voorzien, daar de “Kampioen”, in alle opzichten, zoowel wat prijs, soliditeit als netheid aangaat, met de best bekende machines kan concurreeren.’
In zijn fabriek werkten aanvang 1896 17 mannen en op het eind van het jaar ongeveer dertig.
Voor zijn ondernemingen zocht Van den Brink vaak een vennoot. Voor zijn fietsenfabriek nam hij Maurice Adler als vennoot. Hij was de techneut. Zij gingen op 7 maart 1896 een vennootschap onder firma aan onder de naam Adler & van den Brink. Als doel: ‘het vervaardigen van Rijwielen, onderdeelen daarvan en artikelen daartoe behoorende en de handel daarin, alsmede in artikelen tot het vak behoorende, doch door de Vennootschap niet zelf vervaardigd.’ Voor de datum van
7 maart maakten men al gebruik van die firmanaam.
Van den Brink had als merknaam Kampioen gekozen, maar die naam werd niet lang gevoerd. De firma Adler & Van den Brink liet al op 8 februari 1896 de merknaam Wilhelmina inschrijven. De fiets werd naar de jonge koningin Wilhelmina genoemd.
De bijbehorende afbeelding toont het portret van Wilhelmina op 10-jarige leeftijd met hangend lang haar, kijkend naar links. Men heeft gebruik gemaakt van het portret van de beeldhouwer L. Jünger. Voluit luidt de merknaam: Wilhelmina Rijwielen, Adler & van den Brink, Zeist.
De firma ging voortvarend te werk. In Amsterdam werd op 20 februari 1896 in de Galerij van het Paleis van Volksvlijt een fietsenwinkel geopend. Een paar weken later gevolgd door een winkel in de Schoutenstraat te Utrecht.
De Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken nam op 22 februari een bericht over de opening van de winkel in Amsterdam over uit De Telegraaf: ‘Donderdag j.l. werd hier het magazijn der “Wilhelmina”-Rijwielen (fabrikanten Adler en Van den Brink te Zeist) Galerij 24-25 feestelijk geopend. Wij durven zeggen dat deze rijwielen onze stoutste verwachtingen hebben overtroffen. Zelden zagen wij een Hollandsch fabrikaat, dat zoo goed de vergelijking kan doorstaan met de buitenlandsche fabrikaten. Deze rijwielen doen de koninklijken naam, er aan gegeven, alle eer aan, en wij twijfelen ook niet, of de firma, waarvan een der firmanten de oud-wielrenner Adler is, gaat een groote toekomst tegemoet.’
Maar ook andere zaken gingen Wilhelmina-fietsen verkopen. Bijvoorbeeld een nieuwe fietsenzaak in de Nieuwsstraat in Den Haag die op 15 februari de deuren opende: ‘een nieuw rijwielen-magazijn, dat voornamelijk specialiteit is in het Wilhelmina-rijwiel, een deugdelijk Hollandsch fabricaat, van de firma Adler en Co., te Zeist.’
De kwaliteit van de Wilhelmina-fietsen werd afgemeten aan de behaalde successen op wielerwed-strijden.
In Utrecht werden op 26 april 1896 de eerste wedstrijden van het seizoen verreden. De verslaggever van de Weekbode was in de uitgave van 29 april lyrisch over het behaalde resultaat. Terecht wees hij erop dat niet alleen het talent van de coureur belangrijk is, maar ook het materieel waarover hij beschikt.
‘Vooreerst toch zou er, al is er dan ook slechts sedert korten tijd, een dorpsgenoot van ons deelnemen aan de races en in de tweede plaats hield het Zeister fabricaat de “Wilhelmina” haar debuut op de Wielerbaan. De Heeren van Appel, van Wijk en Vlug kwamen op een machine van de fabriek van de Heeren Adler & v.d. Brink uit, en wel met goed succes. Niet minder dan vijf prijzen werden er op “Wilhelmina’s” gewonnen, en al is het voor een groot gedeelte aan den rijder te danken, toch toonde dit, slechts sedert korten tijd aan de markt gebrachte karretje, tegen gerenommeerde fabrikanten te kunnen wedijveren. De fabrikanten en in ’t bijzonder den heer Adler, heeft deze wedstrijd geleverd, dat hij door langdurige ondervinding op dit gebied, er in geslaagd is, een der snelst mogelijke race-machines te vervaardigen. […] Wij hopen, dat de Wilhelmina-Rijwielen hun pas verkregen goede naam zullen handhaven en dat in dit race-seisoen, verschillende prijzen, ook vele eerste, door dit Zeister fabricaat zullen worden veroverd.’, aldus de Weekbode.
Die wens ging zeker in vervulling:
De Weekbode berichtte op 5 september over successen van de Zeistenaren W. van den Berg, Bergman en France in Rotterdam en van P.M. van Wijk in Den Haag. Zij waren echter op meer wielerwedstrijden succesvol.
Een felle brand verwoeste op 26 november dat jaar de fietsenfabriek met de ernaast gelegen timmerwerkplaats en een houten opslagloods van textielgroothandel G. Wees & Weiss, die aan de andere kant van de fabriek stond. Door een onachtzaamheid van een der werklui was desastreuze brand ontstaan. De gebouwen waren voor in totaal voor 62.000 gulden verzekerd.
De herbouw werd op 2 april 1897 gegund aan aannemer R. Mouw in Hilversum voor ƒ 23.700. Van den Brink & Harmsen hadden ingeschreven voor ƒ 24.550.
Binnen een paar maanden was de fabriek weer herbouwd en kon de productie worden hervat. Ondanks alle problemen die zich in het eerste jaar hadden voorgedaan werden in dat jaar 332 fietsen gefabriceerd. De plaatselijke Weekbode schreef op 3 april 1897: ‘Wij kunnen volstaan met op het groot aantal Wilhelmina’s te wijzen welke wij dagelijks zien passeeren (…).’ En er was een netto winst van ƒ18.000 gemaakt.
Na de brand duurde het enkele maanden voordat er weer geadverteerd werd. Op 19 maart 1897 was de slogan: ‘De “Wilhelmina” Rijwielen zijn de Beste en Elegantste der Wereld.’
Als de Weekbode schrijft: ‘(…) dat de aanzienlijkste families niet alleen Wilhelmina berijden, maar ook in een getuigschrift, door de firmanten in ’t licht gegeven, hunne groote tevredenheid met deze machine betuigden. Ook amateurs en beroepsrijders spreken in hun getuigschriften met de grootste lof van dit fabrikaat.’, dan wordt die slogan bevestigd.
In maart 1897 stond Adler & Van den Brink op een fietsententoonstelling in Amsterdam: ‘Wij beginnen haar bij de eerste der twee Hollandsche inzendingen, de “Wilhelmina rijwielen” van Adler en Van den Brink te Zeist. Deze stand trekt bijzonder de aandacht; tusschen losse draperieën staat het borstbeeld onzer Koningin. De firma exposeert een zestal machines. Op den achtergrond bevindt zich een quadruplet met dubbele voorvork en enkele onderframe buis. Op den voorgrond staan eenige ren- als toermachines, waaronder een speciale racemachine voor onzen kampioen worstelaar Dirk van den Berg - die zooals men weet zich ook in het renstrijdperk gaat begeven - een handig, vlug karretje en een elegante melkwit geëmailleerde damesmachine vermelding verdienen.’
Op 10 maart 1897 werd de firma Adler & van den Brink ontbonden. Op diezelfde dag richtten Adler en Van den Brink samen met
Breman, Van Haren Noman jr., Pauw van Wieldrecht, Rutgers van Rozenburg en Schuurbeque Boeye werden commissaris; Adler en Van den Brink directeur.
Het vertrouwen dat men in beide heren stelde blijkt uit de Weekbode van 3 april dat jaar: ‘En dat de directie in uitnemende handen is, behoeven wij zeker onze lezers niet te vertellen die getuigen waren van de groote activiteit en de practische geest waarmede onmiddellijk na den brand maatregelen werden getroffen om de werkzaamheden met kracht te kunnen voortzetten.’
De deelname in het maatschappelijk kapitaal van één miljoen gulden, waarvan ƒ 445.000 voorlopig werd geplaatst, was als volgt:
Adler en Van den Brink brachten de zaak, het bedrijf, de fabriek met opstal en erf, de machinerie-en, de gereedschappen en het meubilair met een gezamenlijke waarde van ƒ 74.000 in (ƒ 50.000 in aandelen en ƒ 24.000 in contanten). Daarin was inbegrepen huis, schuur, erf, fabrieksgebouwen, magazijnen en tuin van Van den Brink ter waarde van ƒ 17.000.
De verwachting was dat in het eerste jaar 1500 à 1800 fietsen gefabriceerd zouden worden en dat de productie uitgebreid zou worden tot 4.000 à 5.000 per jaar. De jaarlijkse winst zou dan uitko-men op ƒ 150.000.
In een kleine gemeenschap kan de betrokkenheid - ook bij zakelijke ondernemingen - groot zijn. De Weekbode eindigde op 3 april 1897 een artikel over de nieuwe vennootschap met: ‘Wij wenschen den ijverigen directeuren succes toe op hun werk. Moge de Zeister rijwielfabriek groeien en bloeien ook tot welzijn onder gemeente.’
Helaas ging de wens uitgesproken in de eerste zin van de redactie van de Weekbode niet in vervulling. Acht maanden later, op 12 oktober, werden beide directeuren door de raad van commissaris geschorst. Zij beschuldigden Adler en Van den Brink van: onbetrouwbaarheid, handelingen in strijd met de statuten en slecht beheer. In een tumultueuze buitengewone aandeelhoudersvergadering op 25 oktober werden zij ontslagen.
In de Weekbode van 27 oktober stond naar aanleiding van het ontslag van Van den Brink het volgende ingezonden stuk van enkele aandeelhouders: ‘Wij betreuren het voor den Heer van den Brink, die door energie en wilskracht de stichter is der rijwielenfabriek “Wilhelmina”, daarin zijn in vele jaren verdiend geld heeft moeten steken, om als Directeur te kunnen fungeeren, thans nu de moeielijkste tijd voor den Mij. achter den rug is, te moeten plaats maken, met eervol ontslag, door de macht van het geld.’
Een van de kantoormensen was solidair met de twee ontslagen directeuren. P.M. van Wijk verzocht de plaatselijke krant te berichten dat hij ontslag had genomen, omdat hij overtuigd was van hen oneerlijke behandeling.
Als commentaar op het ontslag van de directeuren schreef Het Nieuws van den Dag op 2 november: ‘Ondertusschen zal een nieuwe directeur benoemd moeten worden, welke plaats schijnt opengemaakt te zijn voor den heer J. Breman, een volslagen leek op het gebied der rijwieltechniek. Wij zouden ons moeilijk kunnen voorstellen, dat een technicus, die man van kennis en karakter is en ergens anders een ordentelijk stuk brood verdient, thans in deze omstandigheden het directeurschap zou willen aanvaarden. Arme aandeelhouders! Wat zal er uit dit alles van hun geld terecht komen? ’.
Een van de kantoormensen was solidair met de twee ontslagen directeuren. P.M. van Wijk verzocht de plaatselijke krant te berichten dat hij ontslag had genomen, omdat hij overtuigd was van hen oneerlijke behandeling.
Als commentaar op het ontslag van de directeuren schreef Het Nieuws van den Dag op 2 november: ‘Ondertusschen zal een nieuwe directeur benoemd moeten worden, welke plaats schijnt opengemaakt te zijn voor den heer J. Breman, een volslagen leek op het gebied der rijwieltechniek. Wij zouden ons moeilijk kunnen voorstellen, dat een technicus, die man van kennis en karakter is en ergens anders een ordentelijk stuk brood verdient, thans in deze omstandigheden het directeurschap zou willen aanvaarden. Arme aandeelhouders! Wat zal er uit dit alles van hun geld terecht komen? ’.
Ondanks het pessimisme van Het Nieuws van den Dag lukte het toch binnen twee maanden een nieuwe directeur aan te trekken in de persoon van ingenieur Carel Bruijnis uit Den Haag. De andere directeur was Breman.
De zaken werden energiek aangepakt. De Maatschappij tot Exploitatie der Rijwielenfabriek
“Wilhelmina” liet op 25 november van dat tumultueuze jaar een nieuw merk registreren Achilles. Voluit luidde de merknaam Achilles, Rijwielen Fabriek Wilhelmina, Zeist, Holland. In Zeist kreeg H. Broedelet (1872-1930) op de 1e Dorpsstraat in 1898 het alleenrecht tot de verkoop van de Wilhelmina- en Achillesrijwielen. En in 1899 kwam men met het merk De Koningin op de markt.
Voorts werd er regelmatig geworven voor bankwerkers en monteurs. Er werd een geïllustreerde catalogus uitgegeven. Het aantal filialen werd uitgebreid tot vier. Er kwam een filiaal bij in De Groest in Hilversum en in de 1e Dorpsstraat in Zeist (H. Broedelet). Er werd in 1898 ook veel in de kranten geadverteerd.
De zaken gingen blijkbaar toch niet goed. Adler sprak in oktober 1897 over een rijwielcrisis. De Europese markt werd overstroomd met Amerikaanse fietsen. In de algemene vergadering van aandeelhouders op 23 mei 1899 werd besloten de vennootschap te ontbinden en tot liquidateur werd Breman benoemd. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg op die datum driehonderdduizend gulden. De ontbinding had plaats bij notariële akte van 20 juli.
In De Kampioen, het tijdschrift van de ANWB (Algemeenen Nederlandsche Wielrijders-Bond), stond in het nummer van 2 juni 1899: ‘Op de laatstgehouden vergadering der aandeelhouders in de Wilhelmina-rijwielefabriek te Zeist is besloten tot likwidatie over te gaan. Dit verwondert ons niets; we hadden ’t al eenigen tijd verwacht. De eenigen, die wij beklagen, zijn de arme werklieden en hun gezinnen (hun aantal was in den laatsten tijd achter al aanzienlijk geslonken) en de oud-directeuren, de heeren Adler en Van den Brink.’
Dat die twee heren met name genoemd werden, maakt duidelijk dat zij in 1897 geslachtofferd werden.
De fietsenfabriek aan de Karpervijver 17 c.a. werd op 24 juli in Amsterdam geveild. De Evangelische Broedergemeente probeerde via het Amsterdams makelaarskantoor Staal & Haalmeijer de eigendom te verwerven. Hetgeen mislukte. De veiling is blijkbaar niet zuiver verlopen, want de Broedergemeente schreef op 2 augustus aan Staal & Haalmeijer: ‘Neen wij geloven, dat nu de Notaris en de Commissarissen merken, dat hun gevaar van zijde der aandeelhouders bedreigt, zij nu alle mogelijke middelen beramen, om hunne streken te verbergen (…).’ De betreffende notaris was notaris mr. D.J. van Stockum te Amsterdam, die in 1897 ook de oprichtingsakte had opgemaakt.
In die brief werd gerefereerd aan een ingezonden stuk van enkele aandeelhouders in de Weekbode van 29 juli, waarin zij aangaven door het handelen van de commissarissen ernstig gedupeerd te zijn. Zij vonden het schandelijk dat het gebouw dat ongeveer ƒ 90.000 had gekost op de veiling verkocht was geworden voor slechts ƒ 25.300. ‘Wij vragen ons af wat is de oorzaak geweest dat de fabriek voor zulk een bespottelijk lage som is in afslag gebracht, en dan vinden wij de oorzaak in het feit dat de liquidateur, thans de gekochte panden niet wenscht te gunnen aan de Evangelische Broedergemeente en de mare zich verspreidt dat een en ander een vooraf beraamd plan is geweest van liquidateur en commissarissen om tegen een prijs die beneden alles is de fabriek voor eigen bate te koopen, ten koste van de aandeelhouders. (…) Wordt de Heer Evert Breman liquidateur dan is al ons geld onherroepelijk verloren.’, zo staat in het ingezonden stuk.
In beide stukken worden de commissarissen - waarvan drie jonkheren uit Zeist - van malversatie beschuldigd. In het dorp Zeist zal dat voor de nodige reuring hebben gezorgd.
De nieuwe eigenaar van de ‘Rijwielenfabriek “Wilhelmina”’ werd de naamloze vennootschap Constructie-werkplaatsen te Zeist. Deze vennootschap werd op 3 augustus 1899 opgericht door
J.L.A.H. Wesselmann te Utrecht en J.K. Bakker te Zeist. Directeur was de genoemde vennoot Bakker. In de notariële akte wordt vermeld dat door derden werd deelgenomen voor ƒ 113.000.
Het doel van de vennootschap was: ‘het verwerken van ijzer, staal en andere metalen, in den ruimsten zin des woords opgevat.’
In een krantenadvertentie op 3 augustus staat: ‘Naamlooze vennootschap Constructie-Werkplaatsen te Zeist belast zich met de uitvoering van ijzerwerken op alle gebied, tevens fabrikanten van de Wilhelmina-Rijwielen en Automobielen.’ Of een Wilhelmina-auto de fabriek heeft verlaten, is
(nog) niet bekend.
Het fabrieksgebouw met inventaris en kantoorgebouw, loods, kolenbergplaats, opslagterrein en erf werd op 30 december 1899 door Breman als liquidateur van de naamloze vennootschap Maatschappij tot Exploitatie der Rijwielenfabriek ‘Wilhelmina’ te Zeist ingebracht in de naamloze vennootschap Constructie-werkplaatsen te Zeist als storting van het bedrag van ƒ 27.000, waarmee de eerstgenoemde vennootschap ging deelnemen in de als tweede genoemde vennootschap.
De N.V. Constructie-werkplaatsen te Zeist werd vertegenwoordigd door directeur Jan Karel Bakker. Voordat deze Bakker vennoot/directeur werd, was hij bureauchef op de fietsenfabriek ‘Wilhelmina’.
Dit bedrijf bleek geen zakelijk succes te zijn, want op 23 en 24 juli 1902 werd in Amsterdam de complete inventaris van de Constructie-werkplaatsen te Zeist en van de fietsenfabriek Wilhelmina openbaar geveild, evenals het fabrieksmerk Wilhelmina.
Vier maanden later werd het fabrieksgebouw c.a. op 17 november bij opbod en op 24 november bij afslag in Amsterdam openbaar geveild. De veiling werd 24 november opgehouden.
Het waren Bakker en Wesselmann van Constructie-werkplaatsen die in 1904 het onroerend goed aan de Karpervijver inbrachten in de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen.
De notariële akten van 1897, 1899 (2x) en 1904 werden door de Amsterdamse notaris D.J. van Stockum opgemaakt.
Bij de openbare verkoop in 1899 werden, zoals blijkt uit de brief van 20 juli dat jaar van de Evangelische Broedergemeente aan de makelaars Staal & Haalmeijer in Amsterdam, meeverkocht: ‘de Patenten, Handelsmerken en het recht op naam van bovengenoemde Fabriek.’ Bedoeld werd de fietsenfabriek Wilhelmina.
De ontslagen directeuren probeerden toch de merknaam Wilhelmina - die op 6 november 1897 als Wilhelmina Rijwielen, Zeist, Holland ingeschreven was op naam van Maatschappij tot exploitatie der rijwielfabriek ‘Wilhelmina’ NV - via de rechter terug te krijgen. Zonder succes. De Nederlandse Courant berichtte op 1 maart 1900 dat de merknaam was overgegaan op de Maatschappij tot Exploitatie der Rijwielenfabriek ‘Wilhelmina’ en die was in 1899 in eigendom overgegaan aan de naamloze vennootschap Constructie werkplaatsen te Zeist.
Tot 1898 stond in het beeldmerk behorende bij de merknaam een afbeelding van koningin Wilhelmina als jong meisje met hangend lang haar. In het jaar van haar troonsbestijging werd het beeldmerk gewijzigd. De staatsiefoto van H.W. Wollrabe van 1897 diende als voorbeeld. In een ellips staat een borst-beeld van de jonge vorstin met diadeem op opgestoken haar. Daaromheen binnen de ellips de tekst: WILHELMINA | RYWIELEN en horizontaal: TRADE | MARK. Aan de bovenzijde een kroon en aan de onderzijde een lint met de tekst: ZEIST | (HOLLAND).
Er is geen aanwijzing gevonden dat dit beeldmerk is ingeschreven bij het ‘Bureau voor den Industrieelen eigendom’ als uitvoerder van de Merkenwet 1893. Zeker is de inschrijving op 2 december 1897 van het beeldmerk waarvan de beschrijving luidt: ‘Het merk vertoont eenen struik met bloemen (madeliefjes) en bladeren, omgeven door eene ellips; schuin door die ellips en bloemenstruik is vermeld het woord: wilhelmina, tusschen twee evenwijdig loopende lijnen, terwijl voor en achter dat woord zich twee cirkeltjes vertoonen. Om deze ellips vertoonen zich in rond druk de woorden: MAATY. TOT EXPLIE DER RIJWIELENFABRIEK, in drukletters. Het geheel is omgeven door eene dubbellijnige ellips, aan welker boveneinde eene kroon en aan welker benedeneinde een lint is bevestigd, waarop in rond druk de woorden: ZEIST | HOLLAND.’
De Maatschappij tot Exploitatie der Rijwielenfabriek ‘Wilhelmina’ liet op 2 februari 1899 nog twee beeldmerken registreren. Een beschrijving luidt: ‘Het merk bestaat uit twee concentrische dubbellijnige cirkels, tusschen den buitensten en den binnensten cirkel zijn, in ronddruk, de woorden: de koningin, met hoofdletters geplaatst. Tusschen de letters: D en N bevindt zich, op de binnensten eene blokpunt.’ en van de ander: ‘Het merk bestaat uit de woorden: de koningin. In schrijfletters.’
De fabrieksmerken Wilhelmina en De Koningin die op de veiling van 23 en 24 juli 1902 werden aangeboden, werden gekocht door de Belgische ondernemer Julius Holz. Hij liet beide merknamen op 14 maart 1903 inschrijven. Over de merknaam Achilles is na 1902 niets bekend. Hij adverteerde in De Kampioen van 1 mei 1908: ‘Wilhelmina Met recht het wonder der Nederlandsche Industrie. De Wilhelmina Rijwielenfabriek, vroeger te Zeist, thans te Amsterdam, is een der oudste fabrieken in Nederland, en heeft zich sedert de laatste jaren uitsluitend toegelegd op het fabriceeren van ééne kwaliteit rijwiel: Het beste. Tweede of derde klasse machines worden van dit merk niet in den handel gebracht.’
De dag na hun ontslag in 1897 gingen Adler en Van den Brink alweer een vennootschap onder firma aan met de naam Adler en van den Brink. Het doel van de firma was hetzelfde als van de firma opgericht op 7 maart 1896 en ontbonden 10 maart 1897.
De vennootschap werd aangegaan voor de duur van vijf jaar en bij niet schriftelijke opzegging automatisch telkens voor één jaar verlengd. In 1922 vierde hij zijn 25-jarig ondernemerschap. Hij rekende dus vanaf dit tijdstip.
De fiets was al aan eind negentiende eeuw aan zijn opmars begonnen. In 1907 kwamen er goedkopere automobielen op de markt. Die vonden vooral aftrek onder de gegoede burgerij (artsen, advocaten, notarissen, ondernemers enz.). Na de Eerste Wereldoorlog werd ook de motorfiets populair.
Adler richtte tussen 1899 en 1912 enkele handelsvennootschappen op om handel te drijven in fietsen - zijn eerste liefde - en auto’s en motorfietsen te importeren. Hij bracht zijn eigen HIMA-fiets (afkorting van Handel- en Industrie Maatschappij voorheen M. Adler) op de markt. Vervolgens deed hij van alles op import- en exportgebied van staal en ijzer. In zijn speech op zijn jubileumfeest in 1922 zij hij: ‘Wij hebben een groote exportzaak, doen zaken direct met de grootste firma’s in het buiten- en binnenland (…).’
Het succes waarop hij in 1922 kon roemen, hield niet stand. Een tien jaar later stortte zijn zakenimperium ineen. Waarschijnlijk als gevolg van de crises van de dertiger jaren.
Met zijn zakelijk inzicht en zoals hij met zijn fietsmerk HIMA heeft bewezen, zou Maurice Adler van de Wilhelmina-Rijwielen een succes hebben kunnen maken als hem langer de kans was gegeven. Dan zou het fabrieksgebouw aan de Karpervijver niet leeg zijn komen te staan en dus niet beschikbaar zijn geweest voor Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen.