De Karpervijver in 1904

De bedrijvige Looiersgracht verruild voor de rustieke Karpervijver

R.P.M. Rhoen

‘Rond 1870 dreef grootvader J.A.A. Gerritsen een juwelierswinkel in de Kalverstraat. En achter die juwelierszaak in die Amsterdamse straat had hij ook een kleine werkplaats met zilversmeden. Als er in de winkel niet zoveel te doen was dan liet hij die zilversmeden lepeltjes maken. Puur handwerk. Daar kwam allengs meer vraag naar. En toen kwam hij op het idee om daar een fabriekje voor op te zetten. Hij keek rond naar een stukje grond en dat vond hij aan het eind van de vorige eeuw aan de Karpervijver in Zeist.’

Het Utrechts Archief, catalogusnummer 15575; datering 1905-1910. De Karpervijver gezien vanaf de Zinzendorflaan. Het huis vooraan werd tot 1898 bewoond door timmerman-fabrikant Jan van den Brink (1855-1922) en vanaf 1904 tot 1923 door Albert Gerritsen (1874-1946), directeur van de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen (huisnummer 17). Het lage gebouwtje was een bergplaats (huisnummer 19). Daarboven de inkijk van de Karpervijver vanaf de andere kant, de Lageweg, circa 1900. Het Utrechts Archief, catalogusnummer 15576.


Het verhaal in de familie

Dit verhaal over de Kalverstraat vertelde kleinzoon Albertus (Bert) Gerritsen (1921-1999), directeur van Sola 1948-1983, aan een journalist van de Nieuwe Zeister Courant die het op 30 november 1982 weer aan de lezers van de krant doorvertelde.

Zo simpel is de oprichting van het bedrijf en de verhuizing naar Zeist niet verlopen. En de veertig jaar geschiedenis van het bedrijf in Amsterdam verliep veel dynamischer. Het lijkt of binnen de familie het verhaal niet doorverteld werd of bij de kleinkinderen zijn slechts flarden van de familiegeschiedenis blijven hangen.

Het is gissen

Op 13 april 1904 besloten de aandeelhouders van de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen op een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders de fabriek van de Looiersgracht in Amsterdam te verhuizen naar de Karpervijver in Zeist.

Dat besluit blijft vragen oproepen. Wat waren de redenen van dit plotselinge besluit om Zeist als nieuwe vestigingsplaats te kiezen? Van een fabrikant die in 1902 in zijn rekest aan de koningin schreef dat hij zijn producten ook in het buitenland wilde gaan afzetten. Meerdere motieven worden door auteurs die over de Zeister zilverindustrie schreven aangedragen:

  1. Een leegstaand fabrieksgebouw dat eigendom werd.
  2. De bemoeienis van commissaris jhr. mr. F.K. van Lennep.
  3. Lagere lonen.
  4. Vakkennis bij de Evangelische Broedergemeente.
  5. Het dorp Zeist, de parel van de Stichtse Lustwarande.
  6. Het centrum van de Stichtse adel: lieden van stand, die het schitterende tafelzilver konden betalen.


Wat had de ingetogen Karpervijver zakelijk gezien meer te bieden dan de bedrijvige Looiersgracht? Wat had Zeist voor op Amsterdam? Een schets van de Karpervijver aan het begin van de twintigste eeuw zal het misschien helpen te begrijpen (of nog steeds niet).

Amsterdam een bruisende stad

Amsterdam, waar in 1866 de fabriek werd opgericht, kende in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke economische groei en die groei zette zich in de twintigste eeuw voort. Er werden nieuwe havens aangelegd. De stad profiteerde van de uitbreiding van het kanalen- en spoorwegnet. De bouw van het Centraal Station. De wereldtentoonstellingen die er werden gehouden. Het inwoneraantal steeg tot ver over de 500.000 in 1900.

De zilverfabriek van Gerritsen zat sinds 1900 in een nieuw fabrieksgebouw aan de Looiersgracht. Een gracht in het stadscentrum waaraan meerdere fabrieken gevestigd waren.

Verruilt men een stad die zulk een grote economische expansie kent - waar het bedrijf van profiteert - en waar men op zo’n toplocatie zit voor een excentrisch gelegen straat in ‘het deftige dorp’ op de Utrechtse Heuvelrug dat rond de eeuwwisseling bijna negenduizend inwoners telt?

Achtergrondinformatie

In 1903 had de fabriek een grote uitbreiding ondergaan om voorwerpen zelf te kunnen fabriceren en niet van derden te betrekken. Het lag in de bedoeling om die uitbreiding in 1904 voort te zetten.

Begin april 1904 ontving de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen van de gemeente Amsterdam in verband met de uitbreiding van de fabriek aan de Looiersgracht 41-43/Passeerderstraat 38 een Hinderwetvergunning voor het plaatsen van:

  1. Een gasmotor van 16 pk met behorend zuiggeneratorgastoestel (benedenverdieping)
  2. Een smeltoven (benedenverdieping)
  3. Een gloeioven (benedenverdieping)
  4. Een dynamo (benedenverdieping)
  5. Een emailleeroven (1e verdieping)
  6. Een smidse (2e verdieping)


De aanvraag voor de Hinderwetvergunning was verzorgd door Kiderlen & Co, een technisch bureau gevestigd te Amsterdam aan de Prins Hendrikkade 20. De opdracht voor de machinale inrichting was blijkbaar aan Kiderlen & Co verleend. Aan dit uitbreidingsplan moet geruime tijd zijn gewerkt voordat het bij de gemeente Amsterdam werd ingediend. Deze nieuwe machinale inrichting zal een grote investering zijn geweest en die gefinancierd moest worden.

Terwijl de aanvraag voor een Hinderwetvergunning liep, werd op 15 maart de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen gehouden. Op 7 april werd geannonceerd dat op 13 april een buitengewone vergadering van aandeelhouders zou worden gehouden. De Hinderwetvergunning was inmiddels aan de vennootschap verleend.

De Karpervijver, dat merkwaardige deel van Zeist

De enige overeenkomst tussen de Looiersgracht en de Karpervijver is dat allebei in de zeventiende eeuw zijn gegraven. De Karpervijver maakt onderdeel uit van de buitenste grachtengordel van het in het laatste kwart van de zeventiende eeuw aangelegde Slotpark, bestaande uit verschillende tuinen en een sterrenbos. De buitenplaats had een rechthoekvorm, die naar Hollandse gewoonte door grachten was omgeven, met een lengte van 900 m en een breedte van 330 m. De buitenplaats lag binnen het carré Lageweg-Karpervijver-Filosofenlaantje-Blikkenburgerlaan-Waterigeweg.
De Karpervijver werd gevoed door kwelwater van de Heuvelrug. Later mondde de Bosbeek die zijn begin vond in het Zeisterbos erin uit. Via het tuinbeeld Afrika en Europa stroomde het water van de Karpervijver in de Slotvijver. Zowel de straat als de gracht waren eigendom van de eigenaar van Slot Zeist.

Vervuiling van het water in de grachten speelde in het verleden niet alleen in de steden. Als in de raadsvergadering van 3 mei 1888 een voorstel op tafel ligt voor het aanleggen van riolering merkt burgemeester Costerman op: ‘dat hij als burgemeester meer hoort van ongunstige toestanden als een der leden. De heer Ledoux heeft hem meermalen gesproken over het kwalijk riekende water in den  Karpervijver, bij de Broedergemeente, dit water is door den heer Holm onderzocht en hoogst schadelijk bevonden; ook is er reeds sprake van geweest, den Karpervijver te dempen.

De genoemde heren Ledoux en Holm waren J.Th. Ledoux (1830-1890), voorstander van de Broedergemeente, en de apotheker W.C. Holm (1835-1890).

Toen de zilversmeden uit Amsterdam in Zeist aankwamen, zullen zij het water aan de Karpervijver slechts als een sloot gezien hebben. Zij waren grachten van andere afmetingen gewend.

In Kraal’s nieuwe groote gids van Zeist uit 1909 maakt de schrijver een wandeling om Het Slot en vertelt daarbij allerlei wetenswaardigheden. Over de Karpervijver wordt vermeld: ‘De Karpervijver, dat merkwaardige deel van Zeist, met zijn talrijke bijzondere voetbrugjes over de mooie, breede gracht voor de huizen, wandelen we ten laatste door, voorbij zijn fabrieken waarop Zeist trotsch kan zijn: een fabriek van gouden en zilveren werken, in 1905 naar hier verplaatst in de voormalige, sinds gerestaureerde fabriek der Wilhelminarijwielen en de bekende fabriek van Kraepelien & Holm’s Eikelcacao enz. en komen dan op den Lageweg, waarna we door de bekende Nassaulaan ’t Rond, ons uitgangspunt weer bereiken.

Opgaven van de bedrijven en belangrijkste beroepen 1906

Met zijn talrijke buitenplaatsen en villawijken was Zeist meer een forensenplaats dan een ‘fabrieksstad’. Daarnaast was het een vakantiedorp. De in 1894 opgerichte ‘Vereeniging tot verfraaiing van Zeist en tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer’ deed veel moeite om het natuurschoon van Zeist te promoten. In de zomer kwamen veel toeristen naar Zeist om te genieten van de Zeister bossen.
Dankt Zeist zijn toenemende bloei aan den rijkdom van natuurschoon alleen, of moet men daarvan een groot deel stellen op rekening van zijn Nijverheid?’ Die vraag wordt gesteld in Kraal’s nieuwe groote gids van Zeist uit 1909. Aan de hand van de onderstaande gegevens mag geconcludeerd worden dat er veel nijverheid was.

Zeist kende naast de Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen aan industriële activiteiten in 1906:

  1. 3 boekdrukkerijen (20 arbeiders)
  2. 1 faience kachels en ornamentenfabriek (15 arbeiders)
  3. 1 gasfabriek (29 arbeiders)
  4. 1 fabriek van houtbewerking (15 arbeiders)
  5. 1 koffiebranderij
  6. 2 korenmolens (3 arbeiders)
  7. 2 fabrieken van koperwerken (50 arbeiders)
  8. 1 lint- en bandfabriek (37 arbeiders)
  9. 1 machinefabriek (47 arbeiders)
  10. 1 nikkelinrichting (1 arbeider)
  11. 1 rijwielfabriek (5 arbeiders)
  12. 1 azijnmakerij (1 arbeider)
  13. 4 wasserijen (133 arbeiders)
  14. 1 waterleidingbedrijf (2 arbeiders)
  15. 1 zeeppoederfabriek (73 arbeiders)
  16. 1 zeepziederij (3 arbeiders)
  17. 1 zuivelfabriek (2 arbeiders)


De belangrijkste beroepen in de gemeente waren volgens een opgave uit 1906 (eigenaren van de bedrijven daarbij niet geteld):

  1. 8 barbiers en kappers (7 arbeiders)
  2. 3 bamboevlechters (8 arbeiders)
  3. 5 bierbottelaars (7 arbeiders)
  4. 6 bloemkwekers (35 arbeiders)
  5. 2 boekbinders (5 arbeiders)
  6. 31 bakkers (50 arbeiders)
  7. 6 horlogemakers (2 arbeiders)
  8. 8 huisschilders (35 arbeiders)
  9. 11 kamerbehangers, etc. (31 arbeiders)
  10. 10 kleermakers (20 arbeiders)
  11. 8 koperslagers, etc. (21 arbeiders)
  12. 2 mandenmakers (1 arbeider)
  13. 11 metselaars (33 arbeiders)
  14. 4 meubelmakers (12 arbeiders)
  15. 3 moffelinrichtingen (arbeiders 3)
  16. 3 poeliers (2 arbeiders)
  17. 2 fotografen
  18. 1 rietdekker (2 arbeiders)
  19. 7 rijwielreparateurs (8 arbeiders)
  20. 13 slagers (arbeiders 35)
  21. 13 schoenmakers (arbeiders 20)
  22. 13 smeden (41 arbeiders)
  23. 2 steenhouwers (3 arbeiders)
  24. 2 stoffenververs (1 arbeider)
  25. 10 stalhouders en voerlieden (25 arbeiders)
  26. 21 timmerlieden (81 arbeiders)
  27. 15 tailleuses (33 arbeiders)
  28. 4 wasserijen (geen opgave van aantal arbeiders)
  29. 3 wagenmakers (9 arbeiders)
  30. 3 zadelmakers (10 arbeiders)


Karpervijver: expeditieweg en fabrieksstraat van de Broedergemeente

Dat Zeist meer nijverheid kende dan de andere dorpen op de Utrechtse Heuvelrug komt door de Evangelische Broedergemeente (Unitas Fratrum) die zich in 1746 in Zeist had gevestigd. Om haar leden te kunnen huisvesten werden aan de weerszijden van de oprijlaan van het Slot twee pleinen aangelegd: het Broederplein en het Zusterplein. Aan deze pleinen verrezen de woningen van de gemeenteleden en de zogenaamde koorhuizen. De ongehuwde broeders woonden samen in het Broederhuis, een van de koorhuizen. De bewoners hiervan waren allemaal ambachtslieden en werkten in de verschillende bedrijven in het Broederhuis. In het souterrain bevonden zich de werkplaatsen en op de benedenverdieping de winkels. Het Broederhuis telde gedurende zijn bestaan meer dan dertig bedrijven.

Niet alleen in het Broederhuis - Broederplein 39-45 - waren werkplaatsen en winkels. Op den duur werd er haast in alle panden in het middenstuk - Broederplein 17-37 - gewoond en gewerkt. Net als in het Broederhuis hadden de bewoners van deze panden hun werkplaatsen in het souterrain of in een gebouw op het erf achter hun huis. Op een luchtfoto genomen op 31 augustus 1923 zijn de talrijke - eufemistisch gezegd - disharmonische aanbouwsels en bijgebouwen vanaf het hoekpand Broederplein 15 tot aan de Zinzendorflaan aan de kant van de Karpervijver te zien. Die erven waren via de Karpervijver bereikbaar en zo fungeerde die straat als expeditieweg.

Werkplaatsen van de Evangelische Broedergemeente Zeist. Collage van interieurs van de fabrieken van de Evangelische Broedergemeente te Zeist: Werkplaats in de Terra-cotta Fabriek van Martin aan de Lageweg, werkplaats in de blikslagerij in het Broederhuis, de smederij van Fries aan de Lageweg, de bakkerij in het Broederhuis. Het Utrechts Archief, catalogusnummer 16031

Begin twintigste eeuw sloten steeds meer bedrijven en winkels op het Broederplein hun deuren. In het Broederhuis waren in 1913 alleen nog de blikslagerij en een winkel met luxe huishoudelijke artikelen en speelgoed over. Het Broederplein dat ruim anderhalve eeuw het economische middelpunt van het dorp Zeist was geweest, had zijn functie verloren en zijn winkelfunctie aan de Dorpsstraten moeten afstaan.

Een paar bedrijven overleefden die ontwikkeling en hadden hun adres aan de Karpervijver of gebruikte deze als expeditieweg.

De textielgroothandel G. Wees & Weiss van de Broedergemeente was sinds 1827 gevestigd in de panden Broederplein 35-37. In 1908 werd een gedeelte van het Broederhuis - huisnummer 39 - erbij getrokken. Omstreeks 1930 was het grootste deel van het Broederhuis door hem in gebruik genomen. De achteringang kwam uit op de Karpervijver en kon voor het laden en lossen worden gebruikt.

De schrijnwerkerij van het Broederhuis was voor eigen rekening overgenomen door de meubelmaker N.W. Klinghardt (1865-1943), lid van de Broedergemeente, die zich in 1890 vanuit Ebersdorf (Dl.) in Zeist had gevestigd. Zijn firma heette Klinghardt & Co. Zeister Meubel-Industrie. De werkplaats was in het Broederhuis gevestigd. In 1896 bracht hij zijn eerste catalogus uit. In 1901 had hij 7 arbeiders in dienst. In 1906 richtte hij de naamloze vennootschap Machinale houtbewerking en meubelhandelmaatschappij ‘De Specht’, voorheen Klinghardt en Compagnie op. In 1906 was het aantal arbeiders toegenomen tot 15 en in 1911 waren dat 22. Het bedrijf verhuisde omstreeks die tijd naar het pand Karpervijver 10. Hijzelf woonde op huisnummer 9.

In 1864 gingen de twee apothekers C.F. Kraepelien (1794/1795-1871) en W.C. Holm (1835-1890) een vennootschap aan tot ‘de uitoefening van het vak van Apotheker, Droogist en het drijven van Handel in Geneesmiddelen en Droogerijen’ onder de naam Kraepelien & Holm. Hun apotheek - oorspronkelijk eigendom van de Broedergemeente - was gevestigd in het pand Broederplein 19. Holm ging zich bezig houden met het produceren van geneesmiddelen op grotere schaal. In 1875 kwam de firma met Quina Laroche-producten op de markt, die door het hele land in apotheken te koop waren. De weduwe P.C.M. Holm-Lieder (1852-1936) zette de geneesmiddelenfabriek na de dood van haar man in 1890 voort. In 1891 werkten vier personen op de fabriek en in 1926 tien.
In 1876 ontving de firma van koning Willem III het predicaat Hofleverancier en in 1892 het predicaat Hofleverancier van koningin Emma. De geneesmiddelenfabriek was gevestigd op het adres Karpervijver 8.

Een bedrijf van een niet-Broedergemeentelid was de timmermanswerkplaats van J. van den Brink (1855-1922). Hij had het huis met de timmermanswerkplaats van het Broedergemeentelid E.W. Hatt in 1886 op een veiling voor ƒ 7.950 gekocht. Hij vestigde zich in 1889/1890 in Karpervijver 17. Daar richtte hij ook een fabriek voor mineraalwater op. In 1890 ontving hij een Hinderwetvergunning voor het gebruik van een stoommachine. Volgens een opgave uit 1891 had hij in dat jaar 26 arbeiders in dienst. In 1897/1898 moest hij dat pand na zijn ontslag op 25 oktober 1897 als directeur van de fietsenfabriek Wilhelmina verlaten. Hij verhuisde toen met zijn timmerbedrijf naar huisnummer 5.

In 1896 was hij een vennootschap aangegaan met de bouwkundige D.P.I. Harmsen (1866-1956), die zich in dat jaar vanuit Amsterdam in Zeist vestigde. Het doel was de voortzetting van de timmermansaffaire van Van den Brink. De naam van de firma werd Van den Brink en Harmsen. Door de samenwerking met Harmsen werd het een aannemings- en architectenbureau. In 1911 telde hun firma 47 arbeiders.

Alle percelen aan de oneven kant van de Karpervijver - gelegen tussen Lageweg en Brouwerij - waren in 1832 eigendom van de Broedergemeente. Aan de even kant - tussen Lageweg en Zinzendorflaan - waren acht van de tien percelen eigendom van de Broedergemeente en de twee andere percelen hoorden toe aan twee Broedergemeenteleden. Aan die situatie zal niet veel veranderd zijn, omdat de Broedergemeente meestal niet genegen was onroerend goed te verkopen. Men gaf grond in erfpacht uit of verleende recht van opstal. Een van de weinige uitzonderingen is het perceel Karpervijver 17, dat in 1882 eigendom werd van het hierboven genoemde Broedergemeentelid Hatt, die in 1858 het huis met de timmermanswerkplaats had gebouwd.

Karpervijver als woonstraat

Het oudste pand is Karpervijver 4 van eind achttiende eeuw, gebouwd als zeepziederij. Ter plekke van de huisnummers 11-13 stond rond de eeuwwisseling van 1800 een zijdefabriek. De Karpervijver werd toen als lijnbaan gebruikt. De woonhuizen genummerd 1-15 dateren uit het midden van de negentiende eeuw; eveneens het in 1931 afgebroken woonhuis nummer 17. Het woonhuis op nummer 19 op de plaats waar voorheen een bergplaats stond, werd (pas) in 1919 gebouwd. Huisnummer 2 is een woonhuis uit het begin negentiende eeuw.

De Karpervijver, 1814. Uit ‘Een generaal tekent Nederland’, Otto Howen.

Het adresboek van 1905 vermeldt wie de bewoners waren of waar de panden dienst voor deden.
1 - Mw. C. Blaauw-Koopmans
3 - Mw. M.W. van Vollenhoven
5 - D.J.P.  Harmsen, bouwkundige
5a - J. van den Brink jr., bouwkundige, lid van de gemeenteraad
7 - H.C. Steggewentz, timmerman
9 - N.W. Klinghardt, schrijnwerker
11 - J.C.H. Elgeti, blikslager
11a – Bewaarschool van de Broedergemeente
13 - L. Wijting, schilderknecht
15 - J.H. Broekhuizen, kleermaker
15a - J.N. Hatt, timmerman; J.N. Hatt, kantoorbediende
17 - J.A. Gerritsen, goudsmid
17a - Fabriek
17b - Fabriek
19 - Bergplaats

2 - Mw. A.C.E. Dingemans-Dethering
4 ---
6 ---
8 - Fabriek Quina Laroche, Kraepelien & Holm, chemisch-farmaceutische fabriek
10 - Bergplaats

De straatnaam

De naam Karpervijver dateert uit de tijd van Willem Adriaan I Rijksgraaf van Nassau, heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen, de bouwheer van Slot Zeist, toen in dit gedeelte van de gracht karpers werden gekweekt.

In verband met de excentrische ligging van deze straat vond een notaris het nodig om in 1867 bij een advertentie over een openbare veiling van een inboedel bij de straatnaam Karpervijver te vermelden ‘achter het Broeder- of Oosterplein’. Nog in 1886 staat in een notariële akte betreffende aankoop van het huis later genummerd Karpervijver 17 - zonder die straatnaam te noemen: ‘achter het Broederplein’.

Het begin van de officiële straatnaamgeving in Zeist dateert uit 1895. Toch gebruikte het gemeentebestuur de namen die door het publiek aan de straten waren gegeven. Daarmee kreeg die naam wel een officieel karakter. In een bekendmaking van de gemeente uit 1890 vermeldt zij als locatie Karpervijver.

Kaart van het Hof en Landereyen der Broedergemeente gelegen in de Gemeente Zeist, H.L.E. Schutz, 1871. Geheel rechts de situatie aan de Karpervijver

De straat heeft in het verleden verschillende andere namen gekend. De Weekbode voor Zeist, Driebergen en Omstreken schrijft op 29 januari 1876: ‘’t laantje, thans Ambachtstraat genoemd en in de wandeling onder den naam Behringstraat of Karpervijver bekend.’ In een toeristische gids van Zeist die C. Avis Jz in 1896 uitbracht, wordt aan die drie namen nog toegevoegd Ambachterbuurt.

De namen met ambacht verwijzen naar de economische bedrijvigheid die plaats vond op de erven van de huizen Broederplein 17-45 eind achttiende en in de loop van de negentiende eeuw en dat deze straat toen als toeleveringsweg diende.

De in het artikel genoemde naam Behringstraat houdt verband met het wereldwijde zendingswerk van de Broedergemeente. Het is een verwijzing naar de zeestraat tussen Azië en Noord-Amerika. Aan de Beringzee grenst het Russische schiereiland Kamtsjatka. Dit schiereiland in Oost-Azië heeft zijn naam gegeven aan een ‘schiereiland’ in de Slotvijver aan de kant van de Waterigeweg. Het wandelpad op Kamtsjatka werd Seufzerallee genoemd. Hier namen de zendelingen afscheid van hun verloofden en daarbij werd veel gezucht (in het Duits seufzen) en gehuild.

In het adresboek van Utrecht, De Bilt en Zeist, jaargang 1889-1890, wordt deze straat Achter de tuintjes genoemd. Daarmee werd bedoeld: de straat achter de tuinen behorende bij de panden Broederplein 17-37.

Infrastructuur

Het lijkt vanzelfsprekend dat ook in vroegere dagen een fabriek over het water of de weg of het spoor goed bereikbaar moest zijn. Zeist lag aan de belangrijke rijksweg Utrecht-Zeist-De Grebbe, maar niet aan een belangrijke vaarweg. De Schipperssloot aan de Waterigeweg was tot 1930 de haven van Zeist. De losplaats had een lengte van 300 meter en er waren twee kranen voor het laden en lossen. Over de Biltse en Zeister Grift - ook wel Zeistervaart genoemd - voeren de boten naar Utrecht. Rond 1900 werden alleen goederen, brandstoffen en bouwmaterialen over de Grift vervoerd.

In Zeist lag de haven in het centrum van het dorp, aan de Waterigeweg. In 1930 werd een nieuwe haven aangelegd op het landgoed Kersbergen. Maar tegen de verwachtingen in is die nauwelijks meer gebruikt. Slechts één scheepje kwam hier in 1939 aan = De Biltse en Zeister Grift is de waterweg tussen Zeist en Utrecht waarover de grote transporten aan het begin van de twintigste eeuw plaats vonden.

Zeist kreeg zijn eerste spoorverbindingen aan de gemeentegrenzen. In 1844 werd de spoorlijn van Utrecht CS naar station Driebergen-Zeist geopend. In 1863 werd de spoorlijn Utrecht-Amersfoort-Zwolle in gebruik genomen. Bij de kruising van de spoorlijn met de Dolderseweg werd station Den Dolder gebouwd. In 1898 werd de spoorlijn Den Dolder-Baarn geopend. Een rechtstreekse spoorlijn kreeg Zeist met de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Bilthoven-Zeist in 1901.

Er waren ondernemingen die zich juist bij een treinstation vestigden, gelet op het railvervoer. Om die reden had de gemeente Zeist in 1887 haar nieuwe gasfabriek ter hoogte van de huidige Steynlaan gebouwd. Men verwachtte dat in die buurt het station zou komen te liggen van de lokaalspoorweg van Zeist naar Maartensdijk, waarvoor in 1886 concessie was aangevraagd. Daardoor zou de aanvoer van kolen worden vergemakkelijkt. Die lijn werd echter niet aangelegd en moest men hierop tot 1901 wachten (1906: 29 arbeiders).

Links de Koninklijke Zeepfabriek De Duif aan de Dolderseweg te Den Dolder, rechts de Zeister Machinefabriek

Bij het station Driebergen-Zeist vestigde zich in 1899 de Zeister Machinefabriek (1906: 47 arbeiders) en aan de spoorlijn in Den Dolder bouwde C. Pleines de zeepfabriek De Duif (1906: 73 arbeiders).

Verboden voor auto’s

De Karpervijver was begin twintigste eeuw alleen via Nassau-Odijklaan en Lageweg bereikbaar. De Nassau-Odijklaan gaf bij Het Rond aansluiting op de Dorpsstraten, die onderdeel vormden van de rijksweg Utrecht-Zeist-De Grebbe.

De Lageweg - lopende van de Driebergseweg naar de Waterigeweg - mondde links van het gebouw De Kosmos uit op de Driebergseweg. Het gedeelte van die weg tussen de Driebergseweg en de Karpervijver werd in 1905 verboden voor autoverkeer. Het passeren van de brug die daar over de Karpervijver lag, was in 1827 al verboden voor rijtuigen.

De eerste auto in Zeist, eigendom van de rijwielfabriek Wilhelmina. V.l.n.r. Jhr. H. Pauw van Wieldrecht, mr. W.H.J. Blanckenhagen en ?, 1899

Het gedeelte van de Lageweg tussen de Nassau-Odijklaan en de Waterigeweg was tot 1968 een hele rustige weg met weinig verkeer. De verbinding met de Waterigeweg bestond uit een smalle voetbrug. Pas in 1968 bij de reconstructie van de Lageweg kwam er een aansluiting voor het autoverkeer op de Driebergseweg rechts van De Kosmos en op de Waterigeweg.

De landelijke rust straalt zelfs uit van de kop boven het notapapier dat nog in 1927 werd gebruikt, terwijl het postpapier heel modern oogde. Afgebeeld staat op het notapapier een tekening van het fabrieksgebouw en de directeurswoning en de naaste omgeving. Op de achtergrond een rustiek landschap. Op het fabrieksterrein rijdt - als stoffage bedoeld - een paard met wagen en op de bok de voerman.