Vanaf 1903: Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen
Vanaf 1924: Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen en Van Kempen
Vanaf 1960: Koninklijke Nederlandse Fabrieken van Gouden en Zilveren Werken Van Kempen en Begeer
R.P.M. Rhoen
De zilversmid Johannes Albertus Adolf (roepnaam Jan) Gerritsen (1841-1925) begon in 1866 in de Rosmarijnsteeg in Amsterdam zijn eigen zilveratelier. Zijn atelier groeide uit tot een zilverfabriek met rond 1900 vijftig man personeel. In 1904 verhuisde de fabriek naar Zeist om in een fabrieksgebouw aan de Karpervijver de productie en met een groter assortiment voort te zetten.
Op 6 mei 1916 was er dubbel feest in de zilverfabriek op de Karpervijver. Jan Gerritsen vierde dat hij voor 50 jaar als zelfstandig ondernemer was begonnen en het bedrijf vierde zijn 50-jarig bestaan.
Na afloop van de algemene vergadering van aandeelhouders die op deze dag was gehouden, kwam men samen in het met bloemen overladen kantoor - dat voor de gelegenheid als feestzaal was ingericht - om de jubilaris te huldigen.
In aanwezigheid van de commissarissen van de vennootschap, de heren jhr. mr. F.K. van Lennep (1865-1928) en jhr. L.M. Schuurbeque Boeye (1863-1937), en het kantoor- en fabriekspersoneel - ongeveer zestig personen - sprak Albert Gerritsen (1874-1946), sinds 1903 directeur, zijn vader in warme en dankbare woorden toe. Een gedeelte uit zijn speech: ‘Vader! Allen die u in uw werkzaam leven gekend hebben, zijn overtuigd, dat vele opofferingen, buitengewone toewijding, gestage arbeid en een streng plichtsbesef, u tenslotte brachten, wat niet velen bereiken. Deze deugden zullen ook bij de nabestaanden bekend blijven door het décor van de hal, hetwelk op artistieke wijze door den heer Jetses ontworpen, werd ten uitvoer gebracht door het personeel, dat bij dien arbeid zijn beste krachten heeft gegeven.’ Hij vervolgde: ‘Namens de familie en het personeel wordt het u aangeboden als een bewijs, dat uw verdiensten door allen worden beseft.’
Voor dit jubileum had de directie de hal door Cornelis Jetses (1873-1955) opnieuw laten decoreren als eerbetoon aan de oprichter van het bedrijf. Jetses woonde van 1909 tot 1919 in Zeist. Hij is bekend als illustrator, maar dat hij ook interieurs decoreerde is niet algemeen bekend. Misschien wel uitzonderlijk voor Jetses. Het was een gesamtkunstwerk in een beperkte ruimte van 2.47 m x 3.43 m. Zijn werk in de hal - van waaruit het kantoor en de expeditieafdeling bereikbaar waren - wordt hierna uitvoerig beschreven.
‘De deftige toon van de donkereiken betimmering vormt een gelukkige combinatie met de warmere kleuren van het wanddécor, bestaande in een omlijsting van geschilderde schildjes, weergevende de onderscheidene takken van bedrijf, met boven de deuren een ornament van koperen guirlandes met schilden en in het front een gedenkplaat als huldiging van den oprichter Johannes Albertus Adolf Gerritsen.’ Zo beschreef een van de plaatselijke nieuwsbladen de hal. Vanuit de hal kon men het kantoor en de expeditieafdeling bereiken.
Volgens de verslaggever zou in het tijdschrift Panorama, verscheen sinds 1913, een foto zijn opgenomen. Een foto verscheen in ieder geval in de Tilburgsche Courant van 14 mei 1916. Die foto geeft een indruk van het monument ter ere van Jan Gerritsen.
In augustus 2019 ontving Stichting De Zilver-Kamer als schenking een twintigtal glasnegatieven van foto’s genomen circa 1930. Een van de glasplaten is een foto van deze hal. Deze foto geeft meer details van de hal en de inrichting dan de krantenfoto.
Het monumentale gedenkteken dat de jubilaris door de familie en het personeel werd aangeboden, zou niet misstaan hebben als een gebeeldhouwde memorievoorstelling, zoals men die aantreft in een dom.
Het gedenkteken had iets weg van een schoorsteenpartij in een deftig patriciërhuis. Men kan het verdelen in een boven- (boezem) en een onderstuk (schoorsteenmantel). In het midden van het bovenstuk (boezem) - men kan het ook een paneel noemen - zat een ovale messing plaquette. Die bestond uit een in het midden geplaatste ronde afbeelding van het naar links gewend borstbeeld van Jan Gerritsen in hoog reliëf, omrand door een lauwerkrans, met daarnaast rond omlijst de jaartallen 1866 (l) en 1916 (r), verwijzend naar het oprichtingsjaar en het jubileumjaar. Dit alles was met elkaar verbonden door vier banderollen met daarop de namen ‘JOAHANNES’ (l.b.), ‘ALBERTUS’ (r.b.), ‘ADOLF’ (l.o.) en ‘GERRITSEN’ (r.o.).
Aan de onderkant van het paneel met de ovale plaquette zaten links en rechts op de lijst die de scheiding vormde met het onderstuk, twee consoles. Op de linker console stond een beeld van de Griekse godin Minerva - in de Romeinse mythologie Diana -, de godin van de Wijsheid, en op de rechter console een beeld van de Griekse god Hermes - in de Romeinse mythologie Mercurius -, de god van de Handel. Midden boven op dit paneel was eveneens een console aangebracht. Hierop was een beeld van een gespierde manspersoon - als symbool van de Arbeid - met achter zich een kleine handpers, geplaatst.
Onder de ovale plaquette met het borstbeeld was op een schild de tekst: ‘ODE AAN DE | OPRIVHTER | 6 MEI | 1916’ aangebracht. Daaronder zat een leeuwenkop met een ring door de bek.
Het geheel was omgeven door een guirlande die door de beeldengroep van Wijsheid, Handel en Arbeid werd vastgehouden en die begon en eindigde in de bij de leeuwenbek.
De drie beelden en guirlandes waren evenals de plaquettes van messing.
Binnen de omlijsting van het onderstuk (schoorsteenmantel) bevond zich een messing plaat, gedacht als haardplaat, waarop op symbolische wijze de groei van het door Jan Gerritsen opgerichte bedrijf werd voorgesteld. Centraal stond een grote mechanische frictiepers. De pers stond voor groei. Begonnen werd met een kleine handpers, afgebeeld in de top bij het beeld van de Arbeid. Links van de pers stond een manspersoon zilver uit te gieten en de manspersoon rechts ervan was bezig met het smeden van zilver. De afbeelding was in hoog reliëf uitgevoerd. De gedenkplaat was in een eikenhouten omlijsting geplaatst. Zo had zij ook iets weg van een schilderij. Omdat het op ooghoogte was geplaatst, moet het gedenkteken bij het betreden van de hal direct de aandacht van de bezoeker hebben getrokken.
Volgens de verslaggever van de krant vormden de beide beschreven afbeeldingen één geheel. Hij schrijft: ‘Aan een der wanden van deze hal is eene groote gedenkplaat van massief geel koper aangebracht, wegende 40 k.g. welke plaat behalve de beeltenis van den jubilaris, een voorstelling geeft van het bedrijf (…)’. Als men de foto bekijkt blijkt het toch echt om twee afzonderlijke plaquettes te gaan. Het opgegeven gewicht van 40 kilo duidt eerder op het gewicht van de ‘haardplaat’.
Verder was het gedenkteken versierd met nog vier kleine plaquettes. Twee ronde zaten op de twee laag geplaatste consoles van het bovenstuk en twee rechthoekige juist daaronder aan de bovenkant van het onderstuk. Hierop waren mansportretten afgebeeld. Waarschijnlijk personen die iets met zilver of voor zilverfabricage een belangrijke betekenis hadden gehad.
De ontwerpen voor de messing plaquettes werden door het personeel van de fabriek uitgevoerd, zoals Albert Gerritsen in zijn toespraak opmerkte. De drie beelden zijn mogelijk eveneens in de zilverfabriek gemaakt. Het vakmanschap was aanwezig.
Rechts en links van het gedenkteken ter ere van Jan Gerritsen waren de muurvlakken gedecoreerd in jugendstil - ook wel art nouveau genoemd - en deze geschilderde decoratie zette zich voort op zowel de linker als de rechter muur van de hal. De muurdecoratie was opgedeeld in zes langwerpige en zes vierkante vakken. De vierkante waren boven de langwerpige vakken geplaatst. In de vakken naast de plaquette met het borstbeeld waren het gemeentewapen van Zeist (l) en van Amsterdam (r) aangebracht en in de vier overige waren de bedrijfsonderdelen in schildjes symbolisch weergegeven.
Het gedeelte van de hal dat niet zichtbaar is op de foto zal op dezelfde wijze door Jetses zijn gedecoreerd.
Aan de hand van de breedte van de achterwand die 2.47 m was, kon met behulp van een computerprogramma de diverse afmetingen uitgerekend worden. De opgegeven maten zijn niet exact. Er moet rekening worden gehouden met een zekere marge. De totale grootte van het gedenkteken inclusief de houten omlijsting en gemeten vanaf de scheidingslijst tussen het boven- en het onderstuk was 133 cm x 180 cm (b x h).
De afmetingen van de ovale plaquette in het bovenstuk (boezem) waren 80 cm x 40 cm (b x h) en van het onderstuk (schoorsteenmantel) 80 cm x 70 cm (b x h). De twee muurvlakken naast het gedenkteken maten elk 57 cm x 165 cm (b x h).
Boven de twee deuren in de hal zaten rijk gedecoreerde architraven. Zij waren identiek van vorm als het paneel met de ovale plaquette en op dezelfde wijze met guirlandes gedecoreerd. Alleen de consoles ontbraken. Helaas is de foto te onduidelijk om te zien welke afbeeldingen in de architraven waren aangebracht. Boven de linker deur zou een zeilschip afgebeeld kunnen zijn en boven de rechter deur een wiel als symbool van de spoorwegen. Wat op de schildjes stond is in het geheel niet te interpreteren.
Circa 1930 gaf de linker deur toegang tot het kantoor en achter de rechter deur bevond zich de toonkamer. In mooi beslag stonden die functies op de twee deuren vermeld. In de deur naar het kantoor zat een loket met de mededeling ‘BETAALTIJD | DONDERDAG | 10-12 UUR’.
In het krantenartikel wordt gesproken over: ‘de hal, hetwelk op artistieke wijze door den heer Jetses ontworpen’. Maar waar was die hal gelegen? Er bestaat namelijk geen plattegrond van het fabrieksgebouw van vóór 1921, die uitsluitsel kan geven. In dat jaar had een grondige verbouwing plaats. Op de plattegrond genummerd blad 1a behorende bij de bouwvergunning uit 1921 zijn de functies van de verschillende ruimtes ingetekend, maar het is niet uit te sluiten dat dit de nieuwe bestemmingen van de ruimtes waren of een van de ruimtes, die direct gelegen waren achter de voorgevel.
Bekijkt men de drie afbeeldingen van de voorgevel van de fabriek die er bestaan uit die tijd, dan ziet men dat het gebouw uit drie geledingen bestond.
In het linker gedeelte met een verdieping zat een dubbele voordeur waarachter volgens de plattegrond van 1921 een hal lag. Vanuit die hal kon men links een trappenhuis betreden, rechtdoor was een toegang naar de machinekamer en rechts lag een klein kantoor.
In het middelste gedeelte van het gebouw, dat geen verdieping kende, zat een brede dubbele voordeur. Men zou verwachten dat daarachter een grote hal zou liggen, maar die ruimte was of werd in 1921 ingericht als kantoor. Vanuit die kantoorruimte kon men aan de linkerkant het kleine kantoor bereiken en waren er twee toegangen naar de al genoemde machinekamer. Volgens het verbouwplan uit 1921 werden achter de achterwand twee kluizen ingericht, die elk vanuit het (nieuwe?) kantoor bereikbaar waren. Aan de rechterkant was een deur naar de vestibule en het paklokaal.
In het rechterdeel, dat net als het linkerdeel een verdieping bezat, zat ook een voordeur en op de plattegrond van 1921 wordt de ruimte achter die deur aangegeven als vestibule. Vanuit de vestibule ging men links naar het (grote) kantoor en rechts naar de nieuwe toonkamer. Dat het de nieuwe toonkamer was, blijkt uit de aantekening op blad 1a.
Volgens de krant kon men vanuit de hal het kantoor en de expeditieafdeling bereiken. De expeditieafdeling wordt op de plattegrond van de begane grond echter niet aangegeven. In een toespraak in 1932 sprak Albert Gerritsen over de hal waarin in 1916 de gedenkplaat ter herinnering aan zijn vader was opgehangen. Daaruit mag men afleiden dat de hal uit 1916 er in 1932 nog was. Dan komt de vestibule als de meest logische plek in aanmerking. Die conclusie wordt versterkt doordat bij de nieuwbouw in 1931/1932 van een kantoorgebouw op het terrein voor het fabrieksgebouw de nieuwe hoofdingang in het verlengde van de vestibule lag en de nieuwe gang dezelfde breedte kreeg als de vestibule.
Die plek komt ook daarom in aanmerking omdat bij het binnengaan van het gebouw de aandacht direct op de gedenkplaat viel.
De vestibule was blijkens de plattegrond genummerd blad 1 behorende bij de bouwvergunning uit 1921 breed 2.47 m en diep 3.42 m. Tegen de achterwand - onder de monumentale gedenkplaat - is over de volle breedte een zitbank ingetekend met een diepte van 110 cm. De geplande bank zal niet zijn aangebracht, want op de foto van 1932 zijn op de lambrisering geen sporen van ander timmerwerk te zien.
In plaats daarvan had men ervoor gekozen om er een stijlvol zitameublement te plaatsen, zoals de foto laat zien. De tafel en de twee zogenaamde pianostoelen van donkerbruin gekleurd hout en de stoelen met een stoffen zitting, zijn vormgegeven in een sobere en verstrakte Amsterdamse School-stijl. Deze meubels detoneren met de negentiende-eeuwse uitstraling van het houtwerk van de hal. Eenzelfde set stond in de naastgelegen strak modern vormgegeven toonkamer. Of heeft de fotograaf die set even in de hal geplaatst voor de foto? De toonkamer was in 1932 geheel nieuw ingericht door de firma Lips te Dordrecht. Het zitameublement zal door deze firma zijn geleverd.
De Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen en Van Kempen bouwde in 1931 voor de bestaande fabriek een kantoorgebouw. In zijn openingstoespraak tot de genodigden en het personeel op 19 februari 1932 memoreerde oud-directeur Albert Gerritsen dat in 1916 bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het bedrijf door het personeel als huldebetoon aan zijn vader een gedenkplaat was aangeboden, die in de hal van de fabriek was opgehangen. Hij deelde mee dat de commissarissen van de naamloze vennootschap besloten hadden ter herinnering aan Johannes M. van Kempen (1855-1931), commissaris, - die hij de nestor van de Nederlandse zilverindustrie noemde - een plaquette met diens portret in de hal op te hangen, evenals van de commissarissen jhr. mr. Frank K. van Lennep (1865-1928) en Johannes H. van Marwijk Kooy (1847-1916).
Met een plaquette werden ook geëerd Gerardus J. Claus (1850-1931), goudsmid, en Johannes Ockers (1859-1927), zilversmid, beiden waren medewerkers van het eerste uur. Claus heeft in tegenstelling tot Ockers niet in Zeist gewoond. Hij kon blijkbaar in Amsterdam aan het werk blijven voor Gerritsen.
Tussen de portretten van Claus en Ockers zou een ‘wall of fame’ voor alle medewerkers komen, die meer dan 25 jaar aan het bedrijf verbonden waren. Voor hen zou een bronzen naamplaat worden aangebracht.
Boven die naamplaten van de jubilarissen hing een bronzen plaquette met de afbeelding van een eikenboom en de inscriptie: AAN ONZE MEDEWERKERS. Bij schatting had deze plaquette een grootte van 125 x 175 cm (b x h). Volgens T. Maat in 1941 was deze plaquette in een lijst gevat.
De bronzen plaquettes - ook die met de eikenboom - waren ontworpen door Johannes Cornelis Wienecke (1872-1945). De plaquette (400 x 480 mm; b x h) met het borstbeeld van Van Kempen toont hem met het gezicht driekwart naar links in medaillon met daaronder de inscriptie: JOHANNES MATTHEUS| VAN KEMPEN SR.| GEB: 14 MEI 1855 OVERL. 26 AUG: 1931. Het citaat van Zwierzina (1926): ‘Wienecke’s portretten munten uit doordat het geen reliëf foto’s zijn, maar ons levende personen te zien geven.’, geldt zeker op voor deze plaquette.
Over de vijf andere plaquettes zijn geen beschrijvingen bekend en alleen van de plaquette met de eikenboom bestaat een foto.De naamplaat voor de jubilerende personeelsleden is niet gesigneerd, maar mogelijk is deze ook een ontwerp van Wienecke.
In de hal had ook de plaquette (300 x 415 mm; b x h) gemaakt bij het overlijden van de oprichter van het bedrijf een plaats gekregen. Het toont het borstbeeld van hem naar rechts kijkend in medaillon met versiering van klimop en de inscriptie: JOHANNES | ALBERTUS ADOLF | GERRITSEN | 1840-26/9-1925. De data op deze plaquette zijn foutief. Hij werd namelijk geboren op 27 september 1841 en overleed op 26 september 1925.
In de op 30 september 1841 opgemaakte geboorteakte door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de stad Amsterdam staat dat Johannes Albertus Adolf Gerritsen geboren werd op 27 september 1841 om 21.00 uur.
Uiteraard waren beide plaquettes in de fabriek in Zeist geproduceerd. Deze twee bronzen plaquettes bevinden zich in de collectie van Stichting De Zilver-Kamer. Van de plaquette met de eikenboom bezit de Stichting een foto.
In 1957 was Teunis Maat 50 jaar in dienst en zijn bronzen naamplaat werd vervangen door een gouden! Wolf kreeg in 1960 zijn gouden naamplaat. En Van Selm in 1967. Waarschijnlijk heeft Prent al in 1951 een gouden naamplaat gekregen. Bij het 50-jarig dienstjubileum zullen Van de Peppel (1964) en Van Hardeveld (1969) ook een gouden naamplaat hebben gekregen. Van Tellingen (1974) is deze eer niet te beurt gevallen.
Op 24 mei 1941 vierde de zilverfabriek aan de Karpervijver haar 75-jarig bestaan. Na het welkomstwoord van directeur J.H. Steenbeek werd het woord gevoerd door president-commissaris J.W. van Beuningen. In zijn toespraak wees hij erop dat van de 160 personeelsleden er 69 al 12½ jaar in dienst waren en 17 van hen zelfs al meer dan 25 jaar. Met name noemde hij H.G. Kennedij en P. Prent, die respectievelijk 49 en 40 jaar in dienst waren. Kennedij, chef-zilverbruneur, was in 1939 onderscheiden met de Eremedaille verbonden aan de Orde van Oranje- Nassau in zilver.
Uit het door Van Beuningen opgegeven aantal zilveren jubilarissen moet men concluderen dat er toen minstens - behalve Kennedij (1917), Ockers (1919) en Prent (1926) - vanaf 1927 17 naamplaten moeten zijn ophangen. Bij het onderzoek in de kranten zijn slechts negen namen gevonden. Wie die acht andere jubilarissen waren, is (nog) onbekend.
Van de 69 personeelsleden die in 1941 12½ in dienst waren, zijn maar 27 namen bekend en die zijn herleid van een later jubileum.
Daarna nam directeur Steenbeek weer het woord en bood namens de raad van commissarissen en de directie alle personeelsleden een gedenkbord aan met daarop een eikenboom afgebeeld. De eik stond symbool voor een groot en economisch gezond (‘forschheid en kracht’) bedrijf.
Het bord in de stijl van Delfts blauw aardewerk werd gemaakt door de Plateelbakkerij Schoonhoven (ineengestrengelde initialen ps) te Gouda; diameter 178 mm. Op het bord staat een eikenboom afgebeeld als symbool van een groot en gezond bedrijf. Aan de voet van de boom staan de vier zilverkeurmerken. V.l.n.r.: het waarborgteken met in de helm van de Minervakop de letter b (= Utrecht); het meesterteken van Gerritsen & Van Kempen; het gehalteteken, een lopende leeuw naar rechts, die staat voor 2e gehalte zilver (835/1000), en de jaarletter g (= 1941). Met het randschrift: 1866-1941 | N.V. KON ZILVERFABRIEK GERIITSEN EN VAN KEMPEN| 75 JAAR | AAN ONZE MEDEWEKRERS. Op de achterzijde staan de inscripties: 817 | Delfts | SP. Het getal 817 is waarschijnlijk het patroonnummer, Delfts verwijst naar de stijl en ps naar de fabrikant.
Stichting De Zilver-Kamer is in het bezit van een exemplaar van dit jubileumbord. Gelet op het aantal uitgereikte exemplaren moet er nog een groot aantal in omloop zijn.
De eik als symbool kwam ook terug in het dankwoord dat bureauchef Teunis Maat (1892-1958) namens het personeel uitsprak. In zijn beschouwing over de eik gaf hij blijk van zijn gereformeerde achtergrond. Maat: ‘Verder verwees de heer Maat naar de Hall, waar “steenen der gedachtenis” zijn opgericht, o.a. in metalen reliëf het borstbeeld van den grondlegger van het bedrijf, wijlen Johannes Albertus Adolf Gerritsen. Dan zijn er de bronzen beeltenissen van overleden commissarissen en oud-kameraden, benevens een bronzen plaquette met in forsch reliëf het expressieve gelaat van J.M. van Kempen Sr., wijlen den nestor van de Ned. Zilverindustrie die ook deel uitmaakte van den Raad van Commissarissen. Tot slot stond spr. stil voor den omlijsten “Eikeboom” met de inscriptie “Aan onze medewerkers”, die het bedrijf hielpen groot maken. Die eik, zoo zei spr., herinnert aan het Woord, dat het menschen zijn die planten en menschen, die natmaken, maar het is God, die den wasdom schenkt. Die eik zag de heer Maat als: zinnebeeld van kracht en trots, als van veelzijdig nut, als een vorst, beschermend zijn onderdanen, als dragend de vruchten voor het personeel, als hemelwaarts wijzend naar den Schepper in het rijk der natuur, den Herschepper in het rijk der genade.’
Namens het personeel bood de heer T. Maat de raad van commissarissen en de directie een cadeau aan voor de directiekamer. Het was een album die ontworpen was door ‘de artisten der teekenkamer’ Toos Muijsert en Gustav Beran.
Hier dringt zich de vraag op: waar is deze album gebleven?
Gerritsen sprak in 1932 over de hal waar het monumentale gedenkteken ter ere van zijn vader hing en over een hal waar de nieuwe plaquettes en naamplaten zouden worden opgehangen. Doelde hij op dezelfde ruimte of rekende hij de gang in de nieuwbouw tot de hal? Door de nieuwbouw van 1931-1932 was er namelijk aanzienlijk meer wandruimte beschikbaar gekomen om deze memorabilia op te hangen. Bij binnenkomst was aan de linkerkant een wand van 6 m en aan de rechterkant van 12 m. De vestibule met de gedenkplaat uit 1916 lag aan het eind van de nieuwe gang. Volgens twee oud-medewerkers bevond de ‘wall of fame’ zich in de nieuwbouw aan de linkerwand.
De eregalerij in de hal moet een indrukwekkend gezicht zijn geweest. Helaas bestaat er slechts één foto van de eregalerij en die toont slechts een klein deel ervan.
De herinneringsplaquettes en naamplaten van de jubilarissen bleven echter niet op die plek hangen. In het najaar van 1972 werd de benedenverdieping van het kantoorgebouw aan de Karpervijver verbouwd in verband met verhuur aan Arag Rechtsbijstand Verzekering. In 1974 kocht het Zeister Zendings Genootschap (z.z.g.) het pand en nam een gedeelte als kantoor in gebruik. Het is aannemelijk dat tussen 1972-1974 de plaquettes en de naamplaten uit het hoofdgebouw zijn verwijderd.
Op het fabrieksterrein stond sinds 1963 een door de N.V Polynorm uit Bunschoten gebouwd paviljoen. De grote bronzen plaquette met de afbeelding van een eikenboom en de inscriptie: aan onze medewerkers werd samen met de naamplaten overgebracht naar het Polynormgebouw en daar in de receptieruimte opgehangen.
Op een foto van omstreeks 1981 is te zien hoe de ‘wall of fame’ opnieuw was ingedeeld. Op het midden van de wand hing prominent de plaquette met de eikenboom. De naamplaten waren in twee keer vier verticale rijen ter zijde van ‘de eikenboom’ opgehangen. Horizontaal telde elke rij tweemaal vier naamplaten, behalve aan de rechterkant waar op de onderste rij maar één naamplaat hing. Boven ‘de eikenboom’ waren de zes gouden naamplaten (Prent 1951, Maat 1957, Wolf 1960, Van de Peppel 1964, Van Selm 1967 en Van Hardeveld 1969) opgehangen. Totaal hingen er dus 107 naamplaten.
De plaquettes van Claus, Van Kempen, Van Lennep, Van Marwijk Kooy en Ockers werden waarschijnlijk opgeborgen.
Na de sluiting van de fabriek in Zeist in 1984 zijn er jubilarissen of familieleden van jubilarissen geweest die hun naamplaatje of van hun familielid hebben opgehaald. Bij de afbraak van de oude fabriek en de bijgebouwen op het achterterrein in 1994 is de rest verloren gegaan.
De vier enige exemplaren - voor zover bekend - zijn de naamplaten van G. Benschop (1966), J.C. Steenbeek (1965), W. van Tellingen (1949) en J. Visser (1981). De naamplaten van de heren Steenbeek en Benschop zijn eveneens in de collectie van Stichting De Zilver-Kamer opgenomen.
De naamplaat is aan de bovenkant halfrond (155 x 70/100 mm; b x h) en langs de randen gedecoreerd met eikenbladeren en eikels. Op de naamplaat staat de naam van de zilveren jubilaris en daarboven het jaartal wanneer hij in dienst is getreden. Voor Benschop was dat in 1941, voor Steenbeek in 1940, voor Van Tellingen in 1924 en voor Visser in 1956.
Uit de toespraak van Albert Gerritsen op 19 februari 1932 bij de opening van het nieuwe kantoorgebouw moet worden opgemaakt dat het monumentale gedenkteken met de afbeelding van Jan Gerritsen uit 1916 zich toen nog op de oorspronkelijke plek bevond. Dat zal zo zijn gebleven tot de verbouwing in 1947.
Bij de interne verbouwing in 1947, waarbij de toonkamer de bestemming van expeditieruimte kreeg ‘in verband met de vele orders voor de export’, werd de door Jetses in 1916 ingerichte hal vernield. De muur waartegen het gedenkteken was aangebracht, werd doorgebroken om de gang naar achteren te kunnen doortrekken. Op die ‘historische’ plek werd een deur geplaatst. Het is onbekend wat er toen met het gedenkteken is gebeurd. Heeft men het elders in het gebouw geplaatst? De eregalerij of een directiekamer zou de aangewezen plek zijn geweest.
Het is frappant dat deze verbouwing werd uitgevoerd het jaar na de dood van Albert Gerritsen (1874-1946), die zijn vader adoreerde. Hij zou nooit hebben toegestaan dat het gedenkteken dat aan zijn vader herinnerde, werd vernietigd.
Aan de hand van de berichten in de Zeister nieuwsbladen is deze reconstructie van de jubilea gemaakt. Dit overzicht heeft niet de pretentie volledig te zijn. Zo is gebleken dat uit de periode 1927-1941 acht namen ontbreken.
Een foto van omstreeks 1981 laat zien dat er 107 naamplaten van medewerkers ophingen die 25 jaar in dienst waren. Bekend zijn 58 namen van jubilarissen. Wie waren die 49 andere jubilarissen? Wie jubileerde tussen 1981 en 1984? Aanvullingen zijn van harte welkom.
Van de met een * gemerkte namen zijn geen krantenberichten gevonden, maar afgeleid van een jubileum in een later jaar.