Uit de eigen collectie
R.P.M. Rhoen
Goud- en zilversmid Johannes Albertus Adolf - roepnaam Jan - Gerritsen (1841-1925) opende in 1866 in Amsterdam een eigen atelier, nadat hij zich bij het Waarborgkantoor in Amsterdam had ingeschreven in het ‘Register van werkmeesters ’ en zijn meesterteken voor klein zilver - ‘De letters A G met de cijfer drie voor. Zeskant’ - daarin geregistreerd was. Naast de beschrijving van het meesterteken in dat register werd van de stempel met het meesterteken een afslag gemaakt op een insculpatieplaat. Hij had al een juwelierswinkel en die werd het verkooppunt voor de producten uit het atelier. In het adresboek van Amsterdam van 1867-1868 staat hij vermeld als ‘Winkelier in Goud en Zilver’.
In 1883 verhuisde hij het atelier en de winkel van Rosmarijnsteeg 5 naar Nieuwezijds Voorburgwal 252. In het adresboek van 1894-1895 komt hij voor het eerst voor als ‘Fabrikant van en Winkelier in Gouden, Zilveren en Diamantwerken’. In 1895 registreerde hij zijn meesterteken voor groot zilver - de letters A en G met het cijfer drie erboven in een vierkant -, waardoor hij zijn assortiment zilveren producten kon uitbreiden. De fabriek werd in 1900 gevestigd op de Looiersgracht 41-43. De juwelierswinkel bleef op de Nieuwezijds Voorburgwal gevestigd.
Koningin Wilhelmina verleende hem in 1902 het predicaat Hofleverancier. In 1903 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap onder de naam ‘Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’. Zijn oudste zoon Johannes Albertus - roepnaam Albert - Gerritsen (1874-1945), werd directeur en senior werd gedelegeerd commissaris. In de naam komt niet naar voren dat Gerritsen ook groot was in penningen. ‘Speciale inrichting tot het vervaardigen van medailles, insignes, kruisen en lauwerkransen’ stond in het briefhoofd. Andere specialismen waren emailleren en graveren. In 1904 werd de fabriek naar Zeist verhuisd.
In Amsterdam fabriceerde Gerritsen klein schepwerk. In Zeist ging het bedrijf ook groot schepwerk maken alsmede servieswerk. Klein schepwerk zijn bijvoorbeeld jamlepels, sardinevorkjes en vleesvorkjes. Groot schepwerk zijn fruitscheppen, kruimelscheppen en soeplepels.
Het schepwerk werd niet uit de hand gesmeed. Een groot deel van de handbewerkingen was onder invloed van de industriële ontwikkeling door machines overgenomen. Het voordeel van machinale productie was niet alleen dat het schepwerk goedkoper gemaakt werd en daardoor binnen het bereik kwam van een groter publiek, maar ook dat elke lepel en vork dezelfde vorm en dezelfde grootte had. De machinale productie was een uitkomst voor het schepwerk met versieringen, omdat de versiering slechts eenmaal in een stuk stempelstaal behoefde te worden gegraveerd om een ontelbaar aantal volkomen gelijke reproducties mogelijk te maken.
Annelies Krekel-Aalberse schrijft in ‘Zeist Zilver Werken’ dat in Zeist het aantal bestekmodellen aanzienlijk werd uitgebreid. Zij vermeldt dat in de oudst bekende catalogus van Gerritsen uit circa 1904 schepwerk staat afgebeeld, variërend van aspergescheppen en bonbonlepels tot visscheppen en zuurvorkjes. In die catalogus worden 66 verschillende modellen theelepels afgebeeld. Bij elk model konden bijpassende taart- en pasteischeppen, taartvorkjes, thee- en suikerscheppen geleverd worden. Bedoeld wordt vermoedelijk de catalogus ‘Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’ uit circa 1904 in particulier bezit.
De catalogus ‘Zilverwerken’ uit circa 1911 laat zien hoe Gerritsen in zijn eerste zeven jaar in Zeist was gegroeid. De inhoudsopgave noemt 107 artikelen, waarbij de tweedelige couverts (lepel en vork) als één artikel worden geteld. De aardappellepel staat daar nog niet bij. Het was de firma Van Rossum du Chattel in Leiden die de aardappellepel in 1922 op de markt bracht. In de catalogus staan 143 foto’s van 200 x 125 mm (b x h). De inhoudsopgave verwijst naar deze foto’s. Aangenomen mag worden dat dit een totaaloverzicht is. Onder de foto’s staat of de afgebeelde producten op ware grootte worden weergegeven of op ½ of ± ½ of ⅓ of ⅔ of ± ⅔ ware grootte.
De catalogus was blijkbaar ook voor het buitenland bestemd, want de tekst ‘Ware grootte’ staat ook in het Frans, Duits en Engels. Jan Gerritsen gaf in 1902 in zijn aanvraag om toekenning van het predicaat Hofleverancier al aan dat hij in het buitenland wilde expanderen.
De inhoudsopgave geeft als extra informatie dat in de prijscourant de grootte van de bonbonmandjes, de kindercouverts, schoolcouverts en de suikerbussen wordt aangegeven. Helaas ontbreekt de bij de catalogus behorende prijscourant. Verder staat als extra informatie vermeld dat de dessertmessen op ½ ware grootte staan afgebeeld, de fruitscheppen op ⅓ ware grootte en de soeplepels op 2/7 ware grootte en dat dat de lengte van de dienvorken ± 22½ cm is en van de tafelmessen ± 25 cm.
In de tentoonstellingscatalogus ‘Mensen en zilver. Bijna twee eeuwen werken voor Van Kempen & Begeer’ (1975) staan Jan Gerritsen en Albert Gerritsen bovenaan in het overzicht van ontwerpers en tekenaars van Gerritsen & Van Kempen tot 1960. Als derde wordt H.J. Valk vermeld.
Hendrik Jacobus Valk (1863-1939) kwam in 1925 als ontwerper voor Gerritsen werken. Daarvoor was hij jarenlang als tekenaar-ontwerper - het laatst als chef-tekenkamer – in dienst van de ‘Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken J.M. van Kempen & Zonen’ in Voorschoten. Hij was een van de goede vakmensen uit Voorschoten die Antonius Everdinus - roepnaam Anton - van Kempen (1893-1970) naar Zeist volgden, toen deze mededirecteur werd van de ‘Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’. Valk was niet gesteld op de regenteske Carel Joseph Anton - roepnaam Carel - Begeer (1883-1956), directeur-generaal van de in 1919 opgerichte N.V. ‘Koninklijke Nederlandsche Edelmetaal Bedrijven “Van Kempen, Begeer en Vos” ’.
Naar alle waarschijnlijkheid kan Marius Johannes - roepnaam Marius - Gerritsen (1882-1954) - oprichter van Gero (1910) en Sola (1922) - aan het overzicht van ontwerpers van vóór 1925 worden toegevoegd. Hij volgde enkele jaren onderwijs aan de ‘Kunstnijverheids- en Teekenschool Quellinus’ in Amsterdam. Van 1899 tot eind 1909 werkte hij binnen het familiebedrijf. Vanaf 1905 als directeur.
De jongste telg in het gezin Gerritsen-Rünckel was Jacobus Marius Albertus - roepnaam Co - Gerritsen (1893-1975). Evenals Marius studeerde hij op de Quellinusschool. Van 1915 tot eind 1922 werkte hij binnen het familiebedrijf als afdelingschef. Gelet op zijn opleiding zou hij best artistieke inbreng gehad kunnen hebben, maar dan niet op artikelen in deze catalogus.
In deze catalogus worden op de foto’s genummerd 1 tot en met 13 78 verschillende modellen koffie- en theelepels afgebeeld (ter vergelijking circa 1904: 66). Deze modellen zijn genummerd 1 tot en met 25, 27 tot en met 65 en 76 tot en met 88. Door de firma Gerritsen (1903-1925) - Gerritsen & Van Kempen (1925-1960) werden de bestekmodellen met een nummer aangeduid en droegen ze geen naam.
Van 42 modellen werden alleen koffie- en theelepels gefabriceerd - grootste lengte 11,3 cm - en van 36 modellen ook ander schepwerk. Het aantal artikelen varieerde sterk. Onder de foto’s is opgenomen welke artikelen in het model gefabriceerd werden.
Op de foto’s 51, 52, 53 en 54 staan de modellen van de tafelcouverts (lepel en vork). Deze dertien modellen zijn genummerd 1, 9, 14, 20, 21, 22, 23, 39, 40, 41, 42, 83 en 88 (ter vergelijking circa 1904: twaalf). Bij de modellen 14, 20, 21, 22, 23, 39, 40, 41, 42, 83 en 88 was bijpassend schepwerk verkrijgbaar, maar niet bij elk model evenveel. Het minst uitgebreid was model 23 met 14 artikelen en het meest uitgebreide model was 42 met 52 artikelen.
Van de tafelcouvertmodellen 1 en 9 op foto 51 wordt in de catalogus om een onverklaarbare reden geen bijpassend schepwerk vermeld, terwijl het populaire modellen waren. In het artikel ‘Prijscourant van de meest voorkomende modellen van zilver schepwerk van Gerritsen & Van Kempen september 1925’ wordt aandacht aan ze besteed.
Als men het overzicht bekijkt van de artikelen die in de verschillende modellen werd gemaakt, dan zou men de indruk krijgen dat het een onevenwichtige samenstelling is en dat Gerritsen bezig is zijn assortiment op te bouwen. De variatie in zilver schepwerk in Nederland groeide en Gerritsen zal getracht hebben die trend te volgen.
Op de inhoudsopgave staan botermesjes, sardinevorkjes, vleesvorkjes, zuurlepeltjes en zuurvorkjes vermeld. Een vleesvorkje wordt ook wel belegvork genoemd en een zuurlepel olijflepel. Een set bestaande uit een botermesje, sardinevorkje, vleesvorkje, zuurlepeltje en zuurvorkje wordt een hors-d’oeuvregarnituur genoemd. In deze catalogus wordt dit woord niet genoemd. Wel in de catalogus van 1929. Alhoewel deze vijf artikelen gefabriceerd werden door Gerritsen, werden ze niet in alle modellen gemaakt. Alleen in model 39 werd een complete hors-d’oeuvregarnituur gemaakt. Gerritsen had ook een sardinetang in het assortiment, maar dit schepwerk hoort niet tot dit garnituur.
Niet behorend tot een van 78 modellen werden nog geleverd twee rijstlepels (nummers 100 en 112), twee grote taartmessen (nummers 101 en 107), twee kwastlepels (nummers 110 en 111) en een tafel- en dessertmes (nummer 111).
De getallen tussen haakjes verwijzen naar de foto’s in de catalogus.
De getallen tussen haakjes verwijzen naar de foto’s in de catalogus.
In de modellen waren soms variaties en verschillende groottes verkrijgbaar. Sommige artikelen waren verkrijgbaar in een bestekmodel.
Men kan zich afvragen of de firma Gerritsen in het eerste kwart van de vorige eeuw bezig was nieuwe modellen te ontwerpen of te variëren op bestaande klassieke modellen en op modellen in een neostijl. Of dat men een model in de stijl van de heersende mode - in die jaren de art nouveau ofwel Jugendstil, de kunststijl tussen circa 1890 en de Eerste Wereldoorlog - van een andere zilverfabrikant kopieerde en daarop varieerde. Dit was niet ongebruikelijk in deze branche.
Een kleindochter van Marius Gerritsen vertelde aan de auteur dat zij haar grootvader vaker bezig heeft gezien met het ontwerpen van bestek. Door aan een bestaand model van een andere fabrikant een wijziging aan te brengen, had men al een eigen ontwerp. Als directeur van de Solafabriek vermeldde hij in de brochure uit 1933 bij twee van de achttien modellen ‘Eigen ontwerp’.
Hammes gaat in ‘Goud Zilver Edelstenen’ (1943) op deze praktijk in. Hij schrijft op bladzijde 591 e.v.: ‘In de catalogi van oude firma’s ontmoet men reeksen van vormen, waarvan de herkomst niet meer is na te speuren en die door tal van andere bedrijven zijn gebruikt, herhaald en nog eens herhaald. Het gevoel voor originaliteit ging evenzeer teloor als het begrip van geestelijk recht op een vormgeving, die de vrucht is van persoonlijke talenten, arbeid en vernuft.’
Dit ongenoegen over deze praktijk leidde tot de oprichting in 1935 van de Vereeniging voor Onderlinge Modellenbescherming, gevestigd in Den Haag (Staatscourant van 24/25 mei 1935, nummer 101) met als doel de nabootsing van vormen en modellen in de edelmetaalhandel en -nijverheid tegen te gaan.
In ieder geval ontwikkelde Gerritsen geen eigen stijl in zilverwerk. Men bleef klassieke modellen fabriceren. Daar ging immers de voorkeur van het koperspubliek naar uit. Op het kopieergedrag is één uitzondering waar Annelies Krekel-Aalberse de auteur op attendeerde. Model 13 op foto 3 is zij nooit bij andere zilverfabrieken tegengekomen. Het is dus een ‘echt’ Gerritsen model.
Lag het verschil misschien in de kwaliteit van het product? Of in het gewicht? Of in de grootte? Of in de afwerking? Of vakmanschap op hetzelfde niveau om een model te kunnen kopiëren? Of was Gerritsen door de fabrieksmatige productie goedkoper? Gerritsen stond in ieder geval bekend om degelijk en betaalbaar zilverwerk.
Hoe behoudend het koperspubliek was blijkt uit de overzichten van schepwerkmodellen van de Gero uit 1920 en van de Sola uit 1926. Er was nog steeds vraag naar de klassieke modellen die al in de hier besproken catalogus ‘Zilverwerken’ stonden. Gerritsen-model 1 en 9 = Gero-model 20; 14 = 604; 21 = 606; 38 = 602; 41 = 420 en 84 = 220. Gerritsen-model 1 en 9 = Sola-model 20; 14 = 604; 21 = 606; 29 = 906; 30 = 221; 32 = 223; 36 = 21; 38 = 322; 41 = 420; 42 = 432; 82 / 83 = 654; 84 = 220 en 88 = 430. In 1933 zaten ze nog steeds in het assortiment van Sola.
Was het aantal van 78 bestekmodellen geflatteerd? Soms was het een kwestie van creativiteit. Hetzelfde steeluiteinde op een getordeerde ofwel getorste (gedraaide) en op een gladde steel. Getordeerd was ouderwets en glad was modern. Dit geeft de modellencombinaties: 1 en 2 (1 getordeerd), 3 en 4 (3 getordeerd), 5 en 6 (5 getordeerd), 7 en 8 (7 getordeerd), 9 en 10 (9 getordeerd), 11 en 12 (11 getordeerd), 30 en 31 (30 getordeerd), 37 en 38 (37 getordeerd), 44 en 52 (52 getordeerd), 45 en 53 (53 getordeerd), 46 en 54 (54 getordeerd), 47 en 55 (55 getordeerd), 48 en 56 (56 getordeerd), 49 en 57 (57 getordeerd), 50 en 58 (58 getordeerd) en 51 en 59 (59 getordeerd).
Van de modellen 18 en 19 is de basisvorm hetzelfde en hebben hetzelfde bloemmotief. Van 19 is het bloemmotief ajour. De modellen 79 en 80 hebben eveneens dezelfde basisvorm maar verschillen in motief. 79 is uitgevoerd in de Hollandse Lodewijk XVI-stijl en 80 in strikfilet.
Er zijn zestien bestekmodellen die op het oog identiek zijn en toch een apart nummer dragen: 14 en 76, 20 en 78, 21 en 77, 40H.M. en 40, 39 en 86, 41 en 85, 42 en 84 en 82 en 83. In elke combinatie komt de koffielepel en de theelepel voor. Daarnaast is van model 76 een likeurlepeltje verkrijgbaar en van model 78 een likeurlepeltje, een suikerschepje en een theeschepje. Het kan zijn dat binnen deze combinaties een model aan de achterzijde een lofje had en het andere model niet. In de prijscourant zal het verschil zijn aangegeven.
Daarnaast was het mogelijk dat de klant de voorkeur gaf aan een combinatie van steel en schep of bak die niet in deze catalogus staat. Een tevreden klant was belangrijk.
De steeluiteinden van veel schepwerk dat in deze catalogus staat is versierd met art nouveau-motieven, de toen heersende kunstmode. Deze kunststroming was een reactie op de diverse neostijlen. De inspiratiebron van deze stijl was de natuur. De motieven zijn vaak - gestileerde - bloemen en planten en geometrische decoraties.
Verder staat er schepwerk in ontworpen in de neostijlen Hollandse Lodewijk XVI-stijl - gekenmerkt door versieringen als guirlandes, strikken, rozetten en medaillons - en in empire - gekenmerkt door strakke lijnen, laurierranden, waaier en palmetten - maar ook in glad - dat zijn oorsprong vindt eind zeventiende eeuw.
Verschillende modellen schepwerk waarvan de steel in een gladde spatel met parelrand uitloopt, staan erin. De parelrand als decoratie van couverts dateert uit de negentiende eeuw. Rond 1800 waren het alleen theelepels die versierd waren met een parelrand.
Naast de stijluitvoering varieerde Gerritsen met het steeluiteinde van de lepel en de vork. Al naar gelang de stijl van het bestek. Als verschillende vormen ziet men in de catalogus: accoladevorm, afgerond, bokkenpoot, gerold ornament, knopje, puntig toelopend, recht, ruitvormig, spatelvormig en vioolvormig. Hierop zijn weer variaties gemaakt.
Van vóór 1911 zijn een viscouvert uit 1906, twee visdiencouverts uit 1907, een gembercouvert uit 1907, een taartschep uit 1902 en een taartschep uit 1908 bekend. Het viscouvert model 30 en een visdiencouvert model 30 staan afgebeeld in ‘Zeist Zilver Werken’ pagina 63. Het andere visdiencouvert model 30 wordt te koop aangeboden op de site van Old Memories te Broek in Waterland; artikelnummer 523944 (geraadpleegd 19 januari 2025). Het gembercouvert model 33 staat afgebeeld in ‘Zeist Zilver Werken’ pagina 16. De taartschep uit 1902 model 64 staat afgebeeld in ‘Zeist Zilver Werken’ pagina 16 en de taartschep uit 1908 model 30 is opgenomen in de collectie van Stichting De Zilverkamer Zeist.
Geen van dit schepwerk komt voor in de catalogus uit circa 1911. Hieruit zou men voorzichtig mogen concluderen dat deze artikelen uit de collectie waren genomen. Dat geldt ook voor ook de niet vermelde modellen genummerd 26 en 66 tot en met 75. Ervan uitgaande dat in deze catalogus alle producten staan die door Gerritsen werden gefabriceerd.
Andere artikelen daarentegen werden wel gehandhaafd. Model 9 in art nouveau-stijl werd al in Amsterdam gefabriceerd. In ‘Zeist Zilver Werken’ staat op pagina 106 een etui met twaalf theelepels uit circa 1903 afgebeeld.
Theeschep met parelrand, zilver, meesterteken Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1903-1908, modelnummer 42, lengte 9,8 cm, gewicht 15 gram.
Etui met twaalf tweetandige vorkjes en schep, in eclectische stijl, getordeerde steel bekroond met een knopje, schep ajour gezaagd en met gestileerde bloemen gegraveerd, keurteken tweede gehalte kleine nieuwe voorwerpen (zwaardje), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1906-1908, steel modelnummer 28 (foto pagina 5) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte vorkjes 11,2 cm en schep 19 cm, gewicht vorkjes 71 gram en schep 33 gram. Etui 28,5 cm x 23 cm, bekleed met roze zijde en crème stof.
Twaalfdelige set koffie- en theelepels, steel in art nouveau-stijl versierd met gestileerde lauriertak, keurteken tweede gehalte kleine nieuwe voorwerpen (zwaardje), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1906-1908, modelnummer 81 (foto pagina 12) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte 10,3 cm, totaal gewicht 105,8 gram.
Etui met twaalf koffie- en theelepels, in eclectische stijl, getordeerde steel uitlopend in spatelhandvat met gegraveerde bloemversiering, keurteken tweede gehalte kleine nieuwe voorwerpen (zwaardje), meesterteken N.V. J.A.A. Gerritsen Amsterdam 1906-1908, lengte 10,5 cm, totaal gewicht 84,8 gram.
Taartschep, in eclectische stijl, getordeerde steel, spatelhandvat met parelrand, schep ajour gezaagd en met gestileerde bloemen gegraveerd, keurteken zilver tweede gehalte (lopende leeuw), jaarletter Y (1908), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1908-1924, steel modelnummer 30 (foto pagina 5) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte ± 23 cm, gewicht 49 gram.
Visschep, steel model 1 v K, schep met ajour gezaagde en gegraveerde versiering van vis en bloemen en met parelrand, keurtekens zilver tweede gehalte (lopende leeuw) en kleine nieuwe voorwerpen (zwaardje), jaarletter H (1917), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1908-1924, lengte 31 cm.
Taartschep, in eclectische stijl, getordeerde steel, spatelhandvat met parelrand, schep ajour gezaagd en met gestileerde bloemen gegraveerd, keurteken zilver tweede gehalte (lopende leeuw), jaarletter I (1918), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1908-1924, steel modelnummer 32 (foto pagina 6) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte 24 cm, gewicht 74 gram.
Taartschep, in eclectische stijl, steel Lodewijk XVI-stijl, schep ajour gezaagd en met gestileerde bloemen gegraveerd, keurteken zilver tweede gehalte (lopende leeuw), (jaarletter L (1921), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1908-1924, steel modelnummer 22 (foto pagina 4) en schep 22dd (foto pagina 40) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte ± 23 cm, gewicht 68 gram.
Opdienlepel, in eclectische stijl, steel empire, bak met gestileerde bloemen gegraveerd, keurteken zilver tweede gehalte (lopende leeuw), (jaarletter L (1921), meesterteken N.V. Nederlandsche Fabriek voor Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen Amsterdam/Zeist 1908-1924, steel modelnummer 21 (foto pagina 4) en schep 83B (foto pagina 79) in catalogus ‘Zilverwerken’, lengte 23 cm, gewicht 79,4 gram.
Bronnen
Bijlage — Verschillende modellen
Modelnummer 1
Modelnummer 2
Modelnummer 3
Modelnummer 4
Modelnummer 5
Modelnummer 6
Modelnummer 7
Modelnummer 8
Modelnummer 9
Modelnummer 10
Modelnummer 11
Modelnummer 12
Modelnummer 13
Modelnummer 14
Modelnummer 15
Modelnummer 16
Modelnummer 17
Modelnummer 18
Modelnummer 19
Modelnummer 20
Modelnummer 21
Modelnummer 22
Modelnummer 23
Modelnummer 24
Modelnummer 25
Modelnummer 40 H.M.
Modelnummer 27
Modelnummer 28
Modelnummer 29
Modelnummer 30
Modelnummer 31
Modelnummer 32
Modelnummer 33
Modelnummer 34
Modelnummer 35
Modelnummer 36
Modelnummer 37
Modelnummer 38
Modelnummer 39
Modelnummer 40
Modelnummer 41
Modelnummer 42
Modelnummer 43
Modelnummer 44
Modelnummer 45
Modelnummer 46
Modelnummer 47
Modelnummer 48
Modelnummer 49
Modelnummer 50
Modelnummer 51
Modelnummer 52
Modelnummer 53
Modelnummer 54
Modelnummer 55
Modelnummer 56
Modelnummer 57
Modelnummer 58
Modelnummer 59
Modelnummer 60
Modelnummer 61
Modelnummer 62
Modelnummer 63
Modelnummer 64
Modelnummer 65
Modelnummer 83
Modelnummer 76
Modelnummer 77
Modelnummer 78
Modelnummer 79
Modelnummer 80
Modelnummer 81
Modelnummer 82
Modelnummer 84
Modelnummer 85
Modelnummer 86
Modelnummer 87
Modelnummer 88