‘Decennialang was Zeist het belangrijkste centrum van de Nederlandse zilverindustrie.’ Zo begint Annelies Krekel-Aalberse haar inleiding in het boek Zeist Zilver Werken (2004), dat verscheen bij gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in Slot Zeist, gehouden van medio december 2004 tot medio maart 2005.
Mevrouw Krekel, oud-conservator van de Stichting Het Van Kempen & Begeer Museum, is een autoriteit op het gebied van de historie van het moderne Nederlandse zilver, waarover zij meerdere publicaties schreef. Zij spreekt bewust over een zilverindustrie in Zeist.
Toch wordt regelmatig tegen bestuursleden van Stichting De ZilverKamer Zeist de opmerking gemaakt dat in Zeist geen echte zilveren voorwerpen werden gemaakt. Hiermee ontkent men - of op zijn zachtst gezegd men gelooft niet - dat Zeist in de twintigste eeuw een grote zilverindustrie bezat. Is de kennis van de makers van deze kritische opmerking op dit punt groter dan van de zilverdeskundige mevrouw Krekel? Tijdens de coronapandemie 2020-2022 kende Nederland een groot aantal zelfbenoemde deskundigen. Geldt dit ook hier? Of heeft men in de wandelgangen iets horen verluiden en wordt dit gepapegaaid?
De ‘critici’ worden niet expliciet bij hun uitlating. Willen zij duiden op het verschil tussen zilveren en verzilverde objecten zonder dit te benoemen?
Wettelijke waarborg
Zilver - net als platina en goud een edel metaal - is een zeer zacht metaal, waardoor het als zodanig niet geschikt is voor het vervaardigen van bestek (schepwerk), tafelservies (groot zilverwerk; corpuswerk) enz. Het is om deze reden dat men zilver allieert met onedele metalen, zodat het grotere vastheid en hardheid verkrijgt. Zilver kan met talrijke andere metalen worden gelegeerd. Voor schep- en corpuswerk wordt voor een alliage van zilver met roodkoper gekozen.
Vanaf 1814 kende Nederland twee wettelijke zilvergehalten: eerste gehalte dat 934 duizendsten zilver bevat en het tweede gehalte dat 833 duizendsten zilver bevat. Sinds 1953 zijn deze gehalte vastgesteld op resp. 925 en 835 duizendsten. Sinds 1987 is daar het derde gehalte met 800 duizendsten bijgekomen.
Sinds 1814 staat op zilverwerk van eerste gehalte een staande leeuw in een schild met een 1 of I en op zilverwerk van tweede gehalte een lopende leeuw in een liggend zeskant met een 2 of II.
Gerritsen & Van Kempen
Gerritsen & Van Kempen - in 1903 opgericht onder de naam Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen; gevestigd in Zeist in 1904 - maakte tussen 1904 en 1935 uitsluitend zilveren producten. In het laatst genoemde jaar kwam deze met verzilverde artikelen op de markt onder de naam Keltum.
In het jaarverslag over 1935 schrijft de directie: ‘Eind 1935 is een aanvang gemaakt met een inrichting voor de vervaardiging van verzilverde artikelen, welke wij onder den naam “Keltum-pleet” in den handel zullen brengen. Wij hebben gemeend hiertoe te moeten besluiten om ons aan te passen aan de huidige conjuctuur en om ook koopers met kleinere inkomens tot ons te trekken.’ Een beslissing die binnen de directie niet eenvoudig werd genomen. Albert Gerritsen (1874-1945) was een fervent tegenstander van verzilverde artikelen en raakte in conflict met de mededirecteuren Anton van Kempen (1893-1970) en Jo Steenbeek (1884-1975).
In 1958 ging Gerritsen & Van Kempen nog een stap verder met het in de handel brengen van bestek en ander schepwerk van edelstaal onder de naam Durfine. ‘(…) dat niet duur is, weinig onderhoud behoeft en uit dien hoofde zeer voldoet aan de eisen van de jongeren’, aldus de toerlichting van directeur Anton van Kempen op het jaarverslag 1958 tijdens de jaarvergadering van aandeelhouders in 1959. Gerritsen & Van Kempen wilde haar marktaandeel behouden en een jonge generatie aanspreken.
Gerritsen & Van Kempen bleef naast de verzilverde Keltum artikelen en van edelstaal ook zilveren artikelen maken. Een fraai voorbeeld hiervan is het zilveren bestek voor prinses Beatrix en prins Claus dat het koninklijk paar als onderdeel van het nationaal huwelijksgeschenk in 1966 werd aangeboden. Beiden kwamen in januari 1966 naar de zilverfabriek op de Karpervijver voor het uitzoeken van een model dat zij mooi vonden. Er moest hard worden doorgewerkt om het 48-persoons bestek, tweede gehalte, voorzien van hun monogram, op zaterdag 5 maart op paleis Soestdijk te kunnen aanbieden.
Gerritsen & Van Kempen fuseerde in 1960 met de zilverfabriek Van Kempen, Begeer & Vos in Voorschoten en ging men verder onder de naam Van Kempen & Begeer. De productie in Zeist werd in 1970 gestaakt en verplaatst naar Voorschoten.
Deze geschiedenis van 66 jaar fabricage van zilveren artikelen in Zeist wordt door de ‘critici’ blijkbaar over het hoofd gezien.
Gerofabriek
Dat de Gerofabriek over een meesterteken beschikte, duidt erop dat zij zilveren artikelen produceerde. Het eerste meesterteken is van 1914 en werd behouden tot 1930. Het stond ingeschreven als N.V. M.J. Gerritsen (Gerofabriek). Het tweede liep van 1965 tot 1974 en stond ingeschreven als Gero sterling.
1914-1930 — Op het overzicht van schepwerkmodellen in Gero Zilver uit 1920 staan negen modellen met de nummers 20, 220, 222, 420, 426, 602, 604, 606 en 608. Later werd er nog model 618 aan toegevoegd. Alleen de modellen 20, 220 en 420 waren in complete cassettesamenstelling leverbaar.
Toch zijn uit de periode 1914-1930 maar zijn weinig zilveren voorwerpen bekend. Annelies Krekel heeft voor haar boek en de tentoonstelling Zeist Zilver Werken - waarvan zij als gastcurator optrad - onderzoek hiernaar gedaan. Slechts enkele zilveren dienlepels in de modellen 20 (parel), 420 (filet) en 618 (puntfilet) heeft zij kunnen achterhalen. Naast schepwerk werd er ook tafelservies (groot zilverwerk; corpuswerk) vervaardigd, zoals een vierdelig glad zilveren theeservies. Dit theeservies stond op de genoemde tentoonstelling in 2004-2005.
1965-1974 — De tweede periode begon in 1965. De Gerofabriek bracht verschillende bestekmodellen in Gero Sterling zilver (925/1000) op de markt. Bekend zijn de modellen Elegance, Flamenco en Perle Royal. Van Perle Royal waren 24 cassetteonderdelen verkrijgbaar; van soeplepel tot likeurlepel. Als tafelservies (groot zilverwerk; corpuswerk) maakte men theeserviezen, roomstellen, kandelaars, servet- en vingerdoekringen, schalen, portretlijstjes en vaasjes.
Dus hier is bij de ‘critici’ ook een manco in de kennis over de zilverindustrie van Zeist.
Solafabriek
Blijkbaar is men ook vergeten dat Gerritsen zilversmeden sinds 1963 een dochteronderneming van de Nederlandse Metaalwarenfabriek M.J. Gerritsen (Solafabriek), in 1978 een zuiver zilveren bestek in de modellen Puntfilet en Stijl Haagsch Lofje op de markt bracht. In haar jaarverslag over 1978 waaruit door Trouw van 15 september 1978 wordt geciteerd, staat dat het produceren van fijnzilveren bestekken een eigen vinding is, waarop octrooi aangevraagd is. Na een jaar proefnemingen was het de edelsmeden in 1978 gelukt om puur zilveren bestek te maken. TNO-testen bevestigden dat het de vereiste hardheid bezat.
In een brief van 25 februari 2004 claimt Frans Jan Gerritsen (1917-2015), directeur van Sola Zwitserland en commissaris bij de Solafabriek, dat hij het procedé om zilver zonder bijvoeging van andere metalen te harden had ontwikkeld.
Fijnzilver of zuiver zilver betekent dat het zilver niet gemengd is met ander metaal. Het gehalte hiervan wordt aangegeven als 999/1000. Een waarborgteken voor dit gehalte bestaat niet, omdat het voor 1978 nooit gelukt is zilveren werken van ongelegeerd zilver te maken.
Op het zuiver zilveren Sola bestek staan vijf keurmerken gestempeld. De vier stempelmerken ingevolge de Waarborgwet zijn:
Het gehaltemerk voor eerste gehalte zilver (934/1000), een staande leeuw naar rechts gewend met het Romeinse cijfer 1.
Het merk van het waarborgkantoor Utrecht waar de keuring plaats vond, de Minervakop met een letter B (Utrecht) in haar helm.
Het jaarlettermerk van het jaar waarin het bestek werd gekeurd.
Het meesterteken van Gerritsen Zilversmeden/NV Metaalwarenfabriek M.J. Gerritsen (Sola-Fabriek), sinds 1978.
Het vijfde stempelmerk is het stempel voor de zuiverheidsgraad van zuiver zilver (999/1000). Dit is geen officieel keurmerk maar gehanteerd door de Solafabriek. In de beginjaren van het millennium werd de productie van zuiver zilveren bestekken stop gezet.
Dit zuiver zilver product is door de ‘critici’ blijkbaar niet opgemerkt.
Verzilveren
Zilveren schep- en corpuswerk is altijd duur geweest. Alleen de rijken konden zich dat permitteren. De uitvinding van het verzilveren van onedele metalen in 1840 had tot gevolg dat verzilverd tafelgerei (pleet) voor brede lagen van de bevolking bereikbaar kwam.
Een advertentie van de Solafabriek uit 1948 maakt dit duidelijk: ‘Voor hetzelfde bedrag, waarvoor U slechts enkele couverts in echt zilver kunt aanschaffen koopt U thans een volledige collectie Sola-zilver.’
Op verzilverde artikelen staat meestal 90 of 100, maar het kan ook een lager of hoger getal zijn. Het getal geeft aan hoeveel gram zilver voor het verzilveren van twaalf couverts - een couvert bestaat uit een lepel en een vork - werd gebruikt bij het elektrolytisch verzilveren. De hardheid waarmee de twee materialen met elkaar zijn verbonden, bepaalt de kwaliteit van de verzilvering.
De kwaliteit van het verzilveren mag men aflezen aan de garantie die door de fabrikant wordt gegeven. Het Utrechtsch Nieuwsblad schrijft op 17 februari 1926 dat de Solafabriek op haar zilver 10-20 jaar garantie gaf ‘hetgeen wel pleit voor de kwaliteit van het bij haar geproduceerde.’
Tot 1 september 1953 was het de fabrikanten toegestaan om in de merknaam van hun verzilverde artikelen in combinatie met de fabrieksnaam het woord zilver te gebruiken. Hiervan maakte ook de buitenlandse firma’s die op de Nederlandse markt waren, gebruik.
Enkele Zeister voorbeelden zijn Gero-zilver (1919), Gerrowé-zilver (1922), Orno-zilver (1925), Luna-zilver (1926), Sola-zilver (1927), Platiena-zilver (1936) en Nona-zilver (1941). De laatste zes merknamen zijn van de Solafabriek. De Gero voerde in 1952 enkele maanden een advertentiecampagne om de naam Gero zilvium als nieuwe naam voor Gero-zilver bij het koperspubliek te introduceren.
Baseren de ‘critici’ zich op de totstandkoming van de Waarborgwet 1950?
Nieuwzilver
Marius Gerritsen (1882-1954) richtte in 1910 de Eerste Nederlandsche Fabriek van Nieuw-Zilverwerken M.J. Gerritsen - de latere Gerofabriek - op. Zoals uit de naam blijkt, was de onderneming duidelijk gericht op het fabriceren van producten van nieuwzilver. Nieuwzilver is een metaallegering uit nikkel, koper en zink. Deze legering is een uitvinding van de Duitser E.A. Geitner (1783-1852) uit 1823. Zij bestaat uit 10% nikkel, 55% koper en 25% zink.
Andere namen voor deze nikkellegering zijn onder andere: albata, alfenied, alpaca ofwel alpacca, alpaka (Duits), argentaan, argentan (Frans), argenteau (Frans), argyrolith, armeluiszilver, Berlijns zilver, Berlinsilver (Engels), Chinazilver, Christofle, cuivre blanc (Frans), Germansilver, gero-zilver, hotelzilver, imitatiezilver, maillechor (Frans), maillechort (Frans), metal-blanc, minargent, nickel silver (Engels), nikkelzilver, pakfong ofwel pack fong (Chinees), Peruzilver, plata alemana (Spaans) en semi-argent.
Men hoeft niet min te doen over nieuwzilver. In de nalatenschap van koningin Juliana zaten veel voorwerpen van nieuwzilver, zoals blijkt uit de catalogus van Sothoby van de veiling die werd gehouden van 14-17 maart 2011. 1600 ‘lots’ werden geveild, waarvan 96 van ‘German silver’.
De Solafabriek noemde haar producten van verchroomd nieuwzilver (tot 1935) ook zilver met als voorvoegsel de naam van de onderneming. Hetgeen verwarrend kan zijn.
Uit het proces dat in 1923 voor de arrondissementsrechtbank te Utrecht tegen negen medewerkers van de Gerofabriek werd gevoerd wegens diefstal en heling van zilver en zilveren voorwerpen, blijkt dat zowel de rechter als de officier van justitie als de advocaat van een van de beschuldigde niet het verschil tussen zilver en nieuwzilver kende. Men stellen dat het zeer ontwikkelde personen waren. Marius Gerritsen was als getuige-deskundige opgeroepen. Hij legde de rechter uit wat nieuwzilver was, waarop de rechter reageerde: ‘Dit heeft dus niets met zilver te maken.’ Marius: ‘Neen, edelachtbare, het is geen zilver, doch “Alpacca”; wel eens verzilverd.’ De beschuldigde zilversmid werd daarop vrijgesproken.
Conclusie
Met deze voorbeelden is aangetoond dat de gemeente Zeist zeer zeker een zilverindustrie kende, waar artikelen van het eerste en tweede gehalte werden gefabriceerd.
Het is geen witte vlek in de geschiedschrijving van de geschiedenis van de zilverindustrie in Zeist. Rosalie van Egmond benoemt dit in haar boek Gero, zilver voor het volk (2002) en Annelies Krekel-Aalberse in Zeist. Zilver Werken (2004). De ‘critici’ hebben deze kennis niet tot zich genomen.
Doelstelling Stichting De ZilverKamer Zeist
Het doel van De ZilverKamer Zeist is niet het collectioneren van alleen zilveren objecten die binnen de gemeente Zeist zijn gemaakt, maar ook verzilverde en van ander materiaal. Daarmee wil de stichting het cultureel erfgoed van de Zeister zilverindustrie voor het nageslacht bewaren. Het streven is niet een kostbare zilveren collectie op te bouwen, maar een museale collectie.