Biografisch portret van Johannes Hendrik Steenbeek (1884-1975)
R.P.M. Rhoen
Op 25 augustus 2005 verschenen voor notaris Franciscus Gerardus Bakker van Van Rhijn notarissen te Zeist de broers Johan Conrad (Joop) Steenbeek (1918-2013) en Johannes Hendrik (Hans) Steenbeek (1926-2010) voor het oprichten van de stichting De Zilver-Kamer (sinds 2022 draagt de stichting de naam Stichting De ZilverKamer Zeist). Het doel van de stichting is de geschiedenis van de Zeister zilverindustrie, die in de twintigste eeuw haar bloeiperiode beleefde, levend te houden.
Hun liefde voor deze voor Zeist zo belangrijke bedrijfstak is hen bij wijze van spreken met de moedermelk ingegeven. Hun moeder stamde uit de Amsterdamse zilverfabrikantenfamilie Gerritsen en hun vader was 45 jaarlang verbonden aan de zilverfabriek van zijn schoonfamilie. Zo is de stichting een anoniem monument voor hun vader.
Een Amsterdamse jongen
Johannes Hendrik Steenbeek werd als tweede kind van het gezin geboren in Amsterdam op 19 november 1884. Zijn roepnaam was Jo. Zijn ouders waren Jan Gerhard Steenbeek (1853-1940) en Jannetje van de Gevel (1859-1935). Hij had een oudere zus, Gezina Laurina (1883-1932), en een jongere broer, Jan Gerhard (1887-1976).
Zijn broer herinnerde zich hem op hoge leeftijd, misschien ook uit verhalen van hun moeder, dat Jo een ontzettend aardig kind en lief broertje was.
De eerste twintig jaar van zijn leven heeft hij in de hoofdstad gewoond. Tussen mei 1884 en juni 1885 woonden zijn ouders Amsteldijk 16F (gewijzigd in 30), waar hij ter wereld kwam.
Vervolgens woonden zij tot november 1888 Nassaukade 357, tot mei 1891 Leidsekade 89 om op 20 mei 1891 te verhuizen naar Jacob van Lennepkade 23. Op 1 november 1904 verhuisde Jo van dat adres naar Zeist, waar hij tot mei 1909 bleef wonen. Zijn volgende woonplaats was Den Haag. Op 19 februari 1910 liet hij zich weer inschrijven op het adres van zijn ouders op de Jacob van Lennepkade.
Zijn ouders waren geen geboren Amsterdammers. Zijn vader was geboortig uit Brummen en zijn moeder uit Heinkenszand. De vader van Jo was sinds januari 1881 tekenleraar (‘leeraar in het hand- en regtlijning teekenen’) aan de Amsterdamse ambachtsschool aan de Weteringschans van de Maatschappij voor de Werkenden Stand. Tevens was hij als leraar verbonden aan de ‘Teekenschool voor Kunstambachten’ van de ‘Vereeniging ter bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid’, afdeling Amsterdam. Omstreeks 1883 werd hij benoemd tot directeur van deze onderwijsinstelling.
Middelbare schoolopleiding
Jo wilde blijkbaar de handel in en koos voor beroepsgericht onderwijs. Eind negentiende eeuw bestond die middelbare schoolopleiding uit een voltooide driejarige HBS gevolgd door een tweejarige handelsopleiding.
Na de lagere school ging hij naar de Tweede HBS aan de Roelof Hartstraat 1. In 1902 werd hij toegelaten tot de Eerste Openbare Handelsschool aan het Raamplein 1. In de voorgaande jaren had het blijkbaar niet willen vlotten met zijn studie.
Het vakkenpakket op de Handelsschool bestond uit: Nederlands, Frans, Duits, Engels, handelsaardrijkskunde, handelsgeschiedenis, scheikunde en warenkennis, staathuishoudkunde, handelsrecht, boekhouden en schoonschrijven.
Het mondelingexamen werd in 1904 op 23, 24, 25, 27, 28 en 29 juni gehouden. Jo slaagde voor het eindexamen. De namenlijst van de geslaagden staat onder andere in De Telegraaf van 30 juni.
In het ‘Album van de Leerlingen der Openbare Handelsschool welke eindexamen hebben gedaan’ staan de drie jaarcijfers van elk vak en de cijfers van het schriftelijke en mondeling examen en het eindcijfer vermeld.
Hij was beslist geen uitblinker. Zijn eindcijfers waren voor Nederlands 6, Frans 6, Duits 7, Engels 6, handelsaardrijkskunde 6, handelsgeschiedenis 6, scheikunde en warenkennis 5, staathuishoudkunde 6, handelsrecht 5, boekhouden 7 en schoonschrijven 8. In dit register staat ook vermeld als de eindexamenkandidaat gezakt was.
Journalist Leo Nagel van de vheeft Jo bij gelegenheid van zijn 75e verjaardag op 16 november 1959 geportretteerd in zijn krantenrubriek van de Nieuwe Zeister Courant ‘Wij liepen tegen ’t lijf’. Voor deze rubriek werden tussen 1957-1975 veel markante Zeistenaren geïnterviewd.
In dit stuk staat dat hij het hoofdstedelijk gymnasium zou hebben bezocht. Mocht hij inderdaad op het gymnasium hebben gezeten, dan heeft hij de schooltijd op het gymnasium niet afgemaakt en is hij al snel overgestapt naar de genoemde driejarige HBS.
In hetzelfde stuk van Nagel staat dat Jo een diploma van de gymnasiastenvereniging Disciplino Vitae Scipio (afgekort D.V.S.) uit 1900 bezat. In het overzicht van leden en oud-leden van D.V.S. in het gedenkboek bij het 50-jarig bestaan van de vereniging in 1931 komt zijn naam niet voor.
Militaire diensttijd
Op 17 december 1903 werd Jo goedgekeurd voor militaire dienst. Hij had zelf bij de loting opgegeven een lichamelijk gebrek te hebben. Deed hij daarom twee jaar langer over de middelbare schooltijd? Hij werd als soldaat bij het 7e Regiment Infanterie van de landmilitie ingelijfd.
Op 12 maart 1904 werd hem uitstel van eerste oefening verleend. Van 11 maart 1905 tot 30 november 1905 was hij in werkelijke dienst. Vervolgens moest hij in 1910 van 16 augustus tot 17 september op herhaling en in 1912 van 3 tot 28 september. Op 1 april 1913 werd hij van het 7e Regiment Infanterie overgeplaatst naar het 18e Regiment Infanterie. In datzelfde jaar ging hij op 1 augustus over naar de landweer en werd hij als soldaat ingedeeld bij het 24e Bataljon Landweer-Infanterie.
De landweer was een reserveleger van vrijwilligers en dienstplichtigen dat bestaan heeft van 1902 tot 1922. De diensttijd duurde zes jaar. De ingelijfden bij de landmilitie, die hun diensttijd hadden volbracht, gingen op de dag van dienstbeëindiging over naar de landweer. Bij de landweer heette dat ‘overgenomen van’.
In verband met de oorlogsdreiging werd op 31 juli 1914 een algehele mobilisatie afgekondigd voor Nederland. Alle militairen moesten zich op 1 augustus bij hun kazerne melden. Het leger bestond uit de landmilitie (het veldleger), de landweer en de landstorm. De landweer had onder meer tot taak bewaking van de grens, de kust, bruggen en spoorwegen.
Jo was van 1 augustus 1914 tot 5 juli 1916 gemobiliseerd en gelegerd in Kudelstaart. Zijn kleinzoon Jan Gerhard: ‘Opa wist hier smakelijk over te vertellen, maar oma meldde steeds geringschattend, dat hij hooguit als de wind goed stond hij de kanonnen uit België gehoord had.’
Op 31 december 1918 eindigde zijn diensttijd bij de landweer, maar als landstormplichtige bleef hij tot de demobilisatie op 24 november 1919 in dienst.
In het militieregister is genoteerd dat hij 1 meter en 786 millimeter (!) lang was. Voor zijn generatie was hij groot. Zijn broer was zelfs nog langer, 1.816 meter. Zijn bijnaam in het leger was ‘lange Jan’.
Voor de eerste keer langdurig naar Zeist
Nadat Jo geslaagd was voor de Handelsschool vond hij al snel een betrekking. Op 7 sep- tember trad hij als boekhouder in dienst van de in Amsterdam gevestigde ‘N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’ (verder Zilverfabriek te noemen).
Bij de herdenking van het zestigjarig bestaan van de Zilverfabriek op 4 mei 1926 zei Jo tegen Albert Gerritsen over zijn sollicitatiegesprek in 1904: ‘Toen ik ongeveer 25 jaar geleden voor het eerst met U kennis maakte, had ik de gelegenheid U voor alles als mensch te leeren kennen en waardeeren. Die persoonlijke kennismaking heeft grooten invloed op mij gehad en heeft bij mij onmiddellijk de lust tot werken en de liefde voor het bedrijf, die mij tot heden zijn bijgebleven, opgewekt.’
Op 1 november dat jaar liet hij zich in het bevolkingsregister van Amsterdam uitschrijven naar Zeist, waar de Zilverfabriek een nieuwe vestiging in gebruik had genomen. Tot die tijd had hij zich in zijn nieuwe baan kunnen inwerken.
In 1904 was een turbulent jaar voor de Zilverfabriek. 1903 was door Johannes Albertus Adolf (Jan) Gerritsen en zijn zoon Johannes Albertus (Albert) Gerritsen de ‘N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’ opgericht. De onderneming was een voortzetting van door Jan Gerritsen in 1866 opgestarte ‘Fabriek en magazijn van Gouden, Zilveren en Diamanten Werken J.A.A. Gerritsen’.
De aandeelhouders J.K. Bakker en J.L.A.H. Wesselman brachten als hun storting het in Zeist gelegen fabrieksgebouw aan de Karpervijver 17 in, waarin het laatst de ‘N.V. Constructie-werkplaatsen te Zeist’ was gevestigd. Met de betaling van een in verhouding kleine koopsom werd de Zilverfabriek in 1904 eigenaresse ervan.
In de op 13 april 1904 gehouden buitengewone algemene aandeelhoudersvergadering werd besloten de fabriek aan de Looiersgracht/Passeerdersstraat te sluiten en de productie naar Zeist over te plaatsen. De bedrijfsruimte in Amsterdam was namelijk te klein om alles zelf te kunnen produceren en moest er werk worden uitbesteed. Herinrichting leverde ook geen soelaas.
In mei werd met de verbouwing van het fabrieksgebouw in Zeist begonnen en eind augustus werden de machines overgebracht. Eind oktober werd er volop geproduceerd. De Zilverfabriek werd op 4 januari 1905 bij het Waarborgkantoor Amsterdam uitgeschreven in verband met de verhuizing naar Zeist.
De directie en een deel van het personeel verhuisden mee naar Zeist. Directeur Albertus Gerritsen vestigde zich er op 21 oktober 1904 en zijn broer Marius Gerritsen, die bedrijfsleider was, op 7 november. Zes goud- en zilversmeden verhuisden tussen 6 oktober en 24 december naar de nieuwe vestigingsplaats.
Het zal voor Jo een hele uitdaging zijn geweest om onder die omstandigheden aan zijn eerste baan te beginnen en ook nog voor zijn werk op een dorp te gaan wonen, zij het volgens de schrijver Johan de Meester een deftig dorp.
In zijn nieuwe woonplaats was hij in pension bij Johannes Jacobus Kraal (1880-1942) en zijn vrouw Kate Keller (1877-1961) op de Prof. Lorentzlaan 6 (tot 1928 Mooie Laantje).
Kraal was boekhouder bij de firma Kraepelien & Holm, eveneens op de Karpervijver gevestigd. Daarnaast was hij directeur van het bijkantoor in Zeist van het ‘Nederlandsch Handels Informatie Bureau Van der Sluis & Co’. Jo moet zich qua leeftijd en beroepsachtergrond bij dat echtpaar thuis hebben gevoeld.
Jo wist zich snel in Zeist in te leven. Hij was een gymnastiekliefhebber. In zijn vorige woonplaats was hij lid van de ‘Gymnasiasten-Gymnastiek Vereeniging Disciplino Vitae Scipio‘. In Zeist bestond de gymnastiekvereniging ‘Hercules’ (opgericht 1883), waarvan hij lid werd. In 1906 werd hij secretaris en in 1908 was hij de voorzitter.
De familie Gerritsen wordt zijn schoonfamilie
In mei 1909 werd Jo naar Den Haag overgeplaatst. Mogelijk ambieerde hij binnen de Zilverfabriek een nieuwe functie. In de Hofstad had de Zilverfabriek in 1903 een juwelierswinkel op het Noordeinde 182 overgenomen. Een andere bedrijfsactiviteit had de Zilverfabriek daar niet. Moest hij de juwelierswinkel leiden? In 1910 adverteerde Antonius Nicolaus Swaalf voor het eerst als juwelier op het genoemde adres.
In Den Haag heeft Jo dus niet lang gewoond. Op 19 februari 1910 was hij terug in zijn geboortestad. In Amsterdam bezat de Zilverfabriek een juwelierswinkel op de Nieuwezijds Voorburgwal 252. Naar alle waarschijnlijkheid werd hij in die winkel tewerk gesteld. De winkel werd in 1911 overgebracht naar het winkelwoonhuis Kalverstraat 49.
Zijn ouders woonde op de Jacob van Lennepkade 23. In diezelfde straat op nummer 27 woonde sinds 1906 het echtpaar Gerritsen-Rünckel met toen vijf ongehuwde dochters (1868, 1869, 1873, 1881 en 1891). Hij was de oprichter van de Zilverfabriek. Volgens het bevolkingsregister hadden zijn dochters geen beroep. Een kleindochter van Jan Gerritsen vertelde echter dat haar tantes als verkoopster in de juwelierswinkel stonden.
Een van de ongehuwde meisjes Gerritsen was Albertine Hendrika Maria (Tine). Jo en Tine werden verliefd op elkaar en trouwden op 28 maart 1912 in hun woonplaats. Het jonge paar ging in de woning boven de winkel op de Kalverstraat wonen. Zo werd Jan Gerritsen zijn schoonvader en Albert Gerritsen zijn zwager. Zijn zoon Joop: ‘Vader (…) trouwde in een agressieve, ondernemende en grote schoonfamilie.’
Het huwelijk gaf een positieve wending aan de carrière van Jo. In de huwelijksakte staat hij als boekhouder vermeld. In het bevolkingsregister van Amsterdam heeft hij de vermelding van zijn beroep op een gegeven moment van boekhouder in ‘winkelchef firma Gerritsen’ laten wijzigen. Voor hem dus duidelijk een promotie. Het antwoord op de vraag wanneer, ligt deels in de geboorteakten van zijn eerste twee kinderen.
In de geboorteakte van zijn dochter Johanna Catharina Maria (Miep), geboren op 6 augustus 1914, opgemaakt op 7 augustus, staat dat hij fabrikant was. Dat kan een omissie zijn. De geboorteaangifte werd namelijk door bij de bevalling aanwezige dokter Marie des Bouvrie gegedaan. Jo was net een week onder de wapenen in verband met de mobilisatie en vandaar de aantekening ‘zijnde de vader afwezig’ en dat de bevalling plaats vond in het ouderlijk huis van Tines ouders op de Jacob van Lennepkade 27.
Als winkelchef staat hij vermeld in de geboorteakte van zijn zoon Jan Gerhard, geboren op 26 augustus 1916, opgemaakt op 28 augustus. De conclusie: hij werd tussen augustus 1914 en augustus 1916 winkelchef.
Nagel schreef: ‘Hij vertegenwoordigde de fabriek in Den Haag en Amsterdam’, zonder bijzonderheden te geven. Hij had het uit de mond van Jo kunnen optekenen.
Door werkkracht en bekwaamheid De volgende bevordering kreeg hij in 1919 toen hij tot procuratiehouder werd benoemd. Dat betekende wel dat hij naar Zeist moest verhuizen.
Eenzaam hoefde zijn echtgenote Tine zich niet te voelen in Zeist. Haar oude ouders, haar zussen Johanna, Johanna Catharina Maria (Marietje) en Wilhelmina en haar broers Johannes Albertus (Albert), Marius Johannes (Marius), Johannes Wilhelm Nico (Nico) en Jacobus Marius Albertus (Co) woonden in 1920 allen in Zeist. De jongens met hun vrouw en kinderen.
Het echtpaar had intussen drie kinderen:
Johanna Catharina Maria (Miep), geboren op 6 augustus 1914
Jan Gerhard (Jan), geboren op 26 augustus 1916
Johan Conrad (Joop), geboren op 10 oktober 1918
In Zeist werden nog twee kinderen geboren:
Johannes Albert Adolf (Ab), geboren op 8 mei 1924 en
Johannes Hendrik (Hans), geboren op 19 april 1926
Eind mei 1919 ging het gezin Steenbeek-Gerritsen over naar Zeist. Tine liet voor die tijd in de plaatselijke krant een paar keer een advertentie plaatsen voor een dienstmeisje. De sollicitanten moesten zich gaan voorstellen bij haar moeder die al in Zeist woonde. In de jaren die volgden zou zij nog vaker huishoudelijke hulp zoeken. Voor de Tweede Wereldoorlog was dat zeker niet ongebruikelijk, maar volgens haar zoon Joop had zij een zwakke gezondheid.
De eerste vijf jaar in Zeist woonde het gezin Steenbeek op de 1e Hogeweg 16. In 1923/1924 verhuisde het naar Karpervijver 17 en in 1931 naar Prof. Lorentzlaan 151, omdat hun woonhuis op de Karpervijver in verband met nieuwbouw van de Zilverfabriek gesloopt moest worden. Op de Prof. Lorentzlaan bleef het echtpaar Steenbeek-Gerritsen hun verdere leven wonen.
Schaken en dammen was een geliefde hobby van Jo. Hij was lid van de schaak- en damclub ‘Zeist’. Als lid van die club nam hij vaker deel aan competitiewedstrijden dammen en schaken en simultaan dammen. Zijn naam als winnaar stond in de 20’ er jaren vaker in de plaatselijke krant.
Zijn kleinzoon Jan Gerhard, die veel bij zijn grootouders op de Prof. Lorentzlaan over de vloer kwam: ‘Ik heb jarenlang iedere zaterdagavond schaakles van hem gehad. Hij was een fantastische leraar en genoot van zijn positie: geen dreiging en ontvangen van waardering. Ik heb daar enorm van genoten. Tot grote woede van mijn vader [Jan Gerhard senior, Rh] heb ik na het overlijden van opa het schaakbord en de schaakstukken achterover gedrukt. De stukken zaten in een door hemzelf vervaardigde koffer, die net niet paste. Gelukkig waren de ooms en mijn tante het ermee eens dat ik er recht op had. Ik heb de spullen nog steeds en er is grote belangstelling voor bij de volgende generatie’.
In de buitengewone aandeelhoudersvergadering van de ‘Naamlooze Vennootschap Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen’ op 22 november 1924 werd besloten tot statutenwijziging en verder te gaan onder de naam ‘Naamlooze Vennootschap Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen en Van Kempen’. Tot directeuren van de naamloze vennootschap werden Antonius Everdinus (Anton) van Kempen en Jo met ingang van 1 januari 1925 benoemd.
Albert Gerritsen bekende tijdens het feest op 4 mei 1926 ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de Zilverfabriek dat niemand zich meer dan hij zich verheugd had over de benoeming van Jo tot directeur. En op 7 september 1929 toen Jo zijn 25-jarig dienstjubileum vierde, schetste hij diens carrière als volgt: ‘Hoe hij aanvankelijk in bescheiden positie [boekhouder, Rh] bij de N.V. in dienst trad, waarna hij zich door werkkracht en bekwaamheid in 1919 benoemd zag tot procuratiehouder en in 1925 tot directeur.’
Over hun samenwerking als directeur zou Anton van Kempen in 1929 zeggen: ‘dat het nimmer spookte tussen hen beiden’. Het was een stille hint naar de oncomfortabele verhouding tussen de twee directeuren van de Gerofabriek in de periode 1912-1922, Marius Gerritsen en Henri Simonis. Zijn zoon Joop karakteriseerde het tweetal als volgt: ‘Van Kempen was de man met ideeën. Vader was de controller’.
Van Kempen had nog een andere eigenschap, hij was dominant. Johannes Wilhelm (Jan) Rotscheid (1907-1990), in dienst vanaf 1925 – hij was de verloofde van Sara Maria (Riet) Gerritsen (1904-1927), een dochter van Albert Gerritsen, –, noemt in zijn memoires Jo niet, terwijl hij hem gekend heeft toen hij als vriend van Riet in de fabrikantenfamilie Gerritsen kwam en vanaf zijn komst op de Zilverfabriek tot aan diens ontslag in 1949. Hij noemt alleen Van Kempen als opvolger van Albert Gerritsen. Over Van Kempen zegt hij: ‘Hij was van het oude geslacht van de zilversmeden uit Voorschoten en had van huis uit een patriarchale inslag meegekregen’.
Volgens het artikel in De Zeister Courant van 29 november 1924 waarin zijn benoeming tot directeur van Gerritsen & Van Kempen wordt vermeld, bedankte hij in verband met zijn benoeming tot directeur als als commissaris.
Het is onduidelijk waarom hij in het adresboek van Zeist, jaargang 1924-1925, verschenen eind augustus 1924, al als directeur van de Zilverfabriek wordt genoemd. Evenals dat Albert Gerritsen als oud-directeur vermeld staat, want pas op 30 april 1926 trad deze af als directeur.
Memorabele momenten
De Zilverfabriek heeft zich ingespannen om huisvesting voor haar personeel te vinden. In de eerste decennia van de twintigste eeuw was de druk op de woningmarkt groot. Bij haar komst naar Zeist in 1904 huurde zij de woningen Van Doornweg 24 en 32 en Kritzingerlaan 2 tot en met 12 (even); de woningen Jan Pieter Heijelaan 4 tot en met 18 (even) werden in 1920 aangekocht en in 1924-1925 nieuwbouw gepleegd in het Patijnpark. Daar liet de Zilverfabriek de panden Egelinglaan 21-23 en Van der Merschlaan 20 tot en met 42 (hernummerd tot 32 tot en met 54) (even) bouwen. De veertien nieuwbouwwoningen waren een ontwerp van de Zeister architecten Jan en Theo Stuivinga. Bij het bouwplan was Jo vanuit de directie betrokken.
Een veel groter en ingrijpender bouwplan voor hem was de bouw van een nieuw kantoorgebouw voor de Zilverfabriek op de Karpervijver. Hiervoor moest de directeurswoning, het woonhuis van Jo en Tine, worden gesloopt. De nieuwbouw was weer opgedragen aan de architecten Jan en Theo Stuivinga, in Zeist een gerenommeerd architectenkoppel.
De eerste steen voor de nieuwbouw werd gelegd door de tienjarige Johannes Albertus Adolf (Hans) Gerritsen, vernoemd naar zijn opa de oprichter van de Zilverfabriek. Op de steen staat dat de feestelijke gebeurtenis op 4 juli plaats vond, maar volgens de plaatselijke krant op 11 juli.
Na een korte toespraak, waarin Jo Albert Gerritsen, Anton van Kempen, Jan en Theo Stuivinga en aannemer Christiaan van Lunteren had bedankt, gaf hij aan Hans een zilveren troffel om de gevelsteen te plaatsen. In het nieuwe kantoorgebouw was links van de hoofdingang de directiekamer gesitueerd met tussen het achterliggende kantoor een spreekkamer en rechts van de hoofdingang een kleinere kantoorruimte.
Over het spreekkamertje in relatie met Jo zegt Gustav Beran* in zijn ‘Zeister herinneringen’ uit 1977: ‘In het kleine kamertje [spreekkamer, Rh] onder de trap stond vader Steenbeek vaker door het raam te gluren en ergerde zich groen en blauw als de meisjes niet hard genoeg werkten. Hij pleegde dan in zijn weelderige haardos te krabbelen en indien je dan op dat moment bij hem binnenkwam, ontlaadde hij zijn drift op de toevallige bezoeker’.
Het pand heeft de status van rijksmonument gekregen. Hetgeen als een compliment aan de opdrachtgever en de architecten beschouwd mag worden.
Er waren nog enkele andere memorabele gebeurtenissen tijdens zijn directeurschap. Op de eerste plaats werd voor de verkoop aan juweliers tussen 1925-1927 groothandelsfilialen gevestigd in Amsterdam, Kloveniersburgwal 135, Den Haag, Paleisstraat 6 en Rotterdam, Haringvliet 80. In die steden werd een volledige collectie in voorraad gehouden. Daarnaast kon clientèle ook terecht in de toonkamer in Zeist.
Een ander historisch moment was de verlening in 1926 van het predicaat Koninklijke aan de ‘Naamlooze Vennootschap Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen en Van Kempen’ door koningin Wilhelmina bij gelegenheid van het zestigjarig bestaan.
Als derde mag genoemd worden de oprichting in 1927 van de ‘Naamlooze Vennootschap Juweelen-, Goud- en Zilverhandel Gerritsen & Van Kempen, ten doel hebbende de exploitatie van juweliersmagazijnen in Nederlandsch-Indië’ met een juwelierswinkel in Batavia (nu Jakarta) en in Soerabaja.
De crisis- en oorlogsjaren
Voor 1940 was de Eerste Wereldoorlog voor de generatie waartoe Jo behoorde ‘de oorlog’. Al was Nederland niet direct bij die oorlog betrokken, de gevolgen waren toch voelbaar geweest. Van 10 mei 1940 tot 7 mei 1945 was Nederland wel in staat van oorlog door het binnenvallen en de bezetting van het Duitse leger. Na de capitulatie op 15 mei 1940 werd het leven weer opgepakt. In De Zeister Courant van 18 mei liet de burgemeester een bekendmaking opnemen dat het de wens van de Duitse militaire overheid in Zeist was dat het leven zijn gewone gang moest gaan en iedereen zijn werkzaamheden moest hervatten.
Bewust werd na de oorlog op last van hogerhand het beeld in stand gehouden dat de economie van Nederland tijdens oorlog volkomen was ontwricht. Dat beeld wordt bijgesteld door Hein A.M. Klemann, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, in De Nederlandse economie in de Tweede Wereldoorlog (2002): ‘Inmiddels is duidelijk dat de economie in de eerste twee jaar van de bezetting een korte bloei doormaakte zoals deze die sinds de late jaren ’20 niet meer had gekend’.
Het is de economische crisis van de jaren dertig waarna Klemann verwijst. Die crisis was het gevolg van het ineenstortten van de aandelenmarkt in Amerika op 24 oktober 1929. Die dag staat bekend als Zwarte Donderdag. Zij trof alle sociale klassen. Ook beter gesitueerden en zakenmensen. De recessie veroorzaakte in een hoog tempo grote werkloosheid. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog trok de Nederlandse economie weer aan. ‘De voortdurende verruiming van werkgelegenheid, voornamelijk in de metaalindustrie en bouwbedrijven, had tot gevolg een vermindering van het aantal werkloozen in verhouding tot dat van het jaar 1938’, aldus het jaarverslag van de Zeister Arbeidsbeurs over 1939.
Om de economische crisis te overleven, moesten door de directie van de Zilverfabriek harde keuzes worden gemaakt. De eerder genoemde Jan Rotscheid (1907-1990) schrijft in zijn memoires dat in de crisisjaren grote loonsverlagingen werden doorgevoerd en dat ontslagen aan de orde van de dag waren, ‘maar de zaak moest toch minstens 6% dividend uitkeren’. Zie het overzicht van de dividenduitkering in de periode 1930-1945.
1930: 26%
1931: 20%
1932 en 1933: 15%
1934 tot en met 1940: 10%
1941, 1942 en 1943: 6%
1944: ---
1945: 4%
Een andere beleidskeuze was om verzilverde artikelen op de markt te brengen. Een keuze die binnen de Zilverfabriek pijn deed, met name bij Albert Gerritsen. De naam hiervoor was Keltum Pleet. (Keltum is ook een plaats op het Duitse eiland Sylt (Sleeswijk-Holstein)) Eind 1935 werd begonnen met de inrichting van de afdeling voor de vervaardiging ervan, in het eerste halfjaar van 1936 was ze voltooid en begin september 1936 werd het nieuwe fabricaat in de handel gebracht.
De Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant schreef over Keltum Pleet op 19 september 1936: ‘De gewijzigde conjunctuur heeft aan vele industrieën diep ingrijpende eischen gesteld om zich aan te passen aan de beperkte behoeften van dezen tijd. Voor den fabrikant, die dezen tijd begrijpt, en met dit nieuwe getij ook de industrieele bakens wil verzetten, geldt als hoogste eer, zijn naam hoog te houden. In dien Koninklijken naam op te houden, is de N.V. Koninklijke Zilverfabriek Gerritsen en van Kempen te Zeist volkomen geslaagd met de vervaardiging van Keltum Pleet. Iets nieuws en iets zeer bijzonders op het gebied der fabricage van verzilverde artikelen. Keltum Pleet is het zeer voorname resultaat der innige samenwerking van kunst en techniek in deze edelsmeedkunst dat zich bewust is Koninklijke eigenschappen te bezitten in alle opzichten, dus zoowel in modelleering als in kwaliteit. En het beroemt er zich op te worden vervaardigd door edelsmeden en uitsluitend te worden verhandeld door vaklieden. Juiste materiaalverdeeling, onberispelijke afwerking en soliede verzilvering waarborgen, dat dit nieuwe product voldoet aan dezelfde hooge eischen, welke men aan het traditioneele familiezilver stelt.’
Klemanns constatering ziet men terug in de jaarverslagen van de Zilverfabriek over de eerste twee oorlogsjaren en dat het daarna pas verslechterd.
Jaarverslag 1940 — ‘Het jaar 1940 was uit den aard der omstandigheden buitengewoon wisselvallig. In de eerste dagen na 10 Mei stond het bedrijf stil, doch de nieuwe bestellingen kwamen eerder binnen dan redelijkerwijze kon worden verwacht en nadien waren de werkplaatsen vol bezet en werd tenslotte over 1940 een bevredigend resultaat geboekt.’
Jaarverslag 1941 — ‘Gedurende 1941 was het bedrijf regelmatig van opdrachten voorzien en kon, zij het ook met meerdere vervangende artikelen, een vrijwel normale productie handhaven.’
Jaarverslag 1942 — ‘De in 1942 ontvangen opdrachten overtroffen de normale capaciteit van het bedrijf. Een groot gedeelte van het jaar kon deze capaciteit, mede ten gevolge van de toepassing van rationalisatie, vrijwel gehandhaafd blijven. Door het afvloeien van arbeidskrachten nam de bedrijfsdrukte evenwel af.’
Jaarverslag 1943 — ‘Zooals reeds aangekondigd in het vorig jaarverslag der Kon. Nederl. Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen & Van Kempen te Zeist, nam in 1942 de bedrijfsdrukte reeds af. De afname hield ook in 1943 aan. Productie en afzet zijn dan ook sterk teruggeloopen.’
Jaarverslag 1944 — ‘Blijkens het jaarverslag over 1944 van de N.V. Koninkl. Ned. fabriek van Goud- en Zilverwerken Gerritsen en v. Kempen ging de terugloop in het bedrijf, die reeds in 1943 was begonnen ook in 1944 door, als gevolg van het wegvoeren van arbeidskrachten door den bezetter, gebrek aan brandstoffen en electr. energie. Hoewel opdrachten en grondstoffen voldoende ter beschikking stonden moest het bedrijf in Sept. ’44 geheel worden stopgezet, welke stilstand voortduurde tot na de bevrijding (…). De directie slaagde er in den bezetter en zijn opdrachten buiten de deur te houden, terwijl het productieapparaat intact bleef.’
De Zilverfabriek had twee oorlogsslachtoffers te betreuren. Hermanus Hendricus van Hilten, geboren in Utrecht op 16 december 1894, bruineerder, kwam door oorlogshandelingen om het leven in Rheden op 6 november 1944. Willem Koudijs, geboren in Zeist op 15 mei 1900, vertegenwoordiger, stierf in het concentratiekamp Buchenwald (Dl.) op 8 oktober 1944.
Dienstjubilea
Op zaterdag 7 september 1929 was Jo 25 jaar in dienst van de Zilverfabriek. Uit het personeel werd een feestcomité gevormd, dat voor hem een feestavond organiseerde. Het feest werd gehouden in de concertzaal van de Nieuwe Sociëteit aan de Slotlaan, hoek 2e Hogeweg, waar ruim 150 gasten hem en zijn gezin verwelkomden.
Uiteraard ging het feest gepaard met toespraken waarin hem lof werd toegezwaaid. Zijn zwager Albert Gerritsen, gedelegeerd-commissaris en erevoorzitter van het feestcomité, was de eerste spreker. Namens de medecommissarissen en enige aandeelhouders bood hij de jubilaris een eikenhouten boekenkast, een zilveren broodmand en enkele bonbonmandjes aan. Vervolgens bood hij mede namens directeur Van Kempen en bedrijfsingenieur Hammes een zilveren theeservies aan. Waarna die beide heren een kort woord tot jubilaris richtten.
De volgende spreker was Maat, namens het personeel. Het gezamenlijke cadeau van hen was een zilveren theeblad passend bij het theeservies en een zilveren fruitschaal in hetzelfde model. Het laatste geschenk was een sigarendoos versierd met een zilveren plaquette op het deksel. (De sigarendoos en het diploma zijn thans eigendom van Stichting De ZilverKamer Zeist) Namens de buitendienst feliciteerde ene Van de Berg.
Hoppenbrouwer, voorzitter van het G.v.K. Mannenkoor, bood hem het erevoorzitterschap van het koor aan en overhandigde hem het in zilver uitgevoerde diploma. (De sigarendoos en het diploma zijn thans eigendom van Stichting De ZilverKamer Zeist) Daarna zong het koor een paar liederen en volgde meerdere optredens.
‘Een feit is, dat men nog langen tijd bijeen bleef en deze avond ongetwijfeld in aangename herinnering zal blijven.’ Met deze woorden eindige het artikel in De Zeister Courant van 11 september 1929.
In schril contrast met de viering van het 25-jarig jubileum staat het 40-jarig jubileum in 1944. In september was de fabriek gesloten en het personeel naar huis gestuurd. Dat wil niet zeggen dat jubilea van anderen in Zeist stil voorbij gingen. Dat blijkt alleen al uit berichten in de plaatselijke krant. Er werden ook feestavonden georganiseerd. Van uitstel kwam geen afstel. De Zilverfabriek huldigde op dinsdag 30 oktober 1945 alsnog de zes jubilarissen uit 1944. Jo vierde zijn robijnen jubileum en H. Dirkse(n), A.F.G. van Hardeveld, J. Hammes, mw. J.H. Karnas en H. Stekelenburg hun zilveren jubileum. In 1945 was D.J.P. Stout de robijnen jubilaris en mw. E.H.C. van Prattenburg en B. van Soest de zilveren. Hen werd op de fabriek een feestelijke koffiemaaltijd aangeboden.
President-commissaris J.W. van Beuningen schonk Jo een elektrische kroon en van het personeel ontving hij een elektrische klok, die hem door Maat werd aangeboden. De klok van verguld metaal en email was een ontwerp van Toos den Hartoog-Muijsert. In de klok staat de inscriptie: 1904 7 SEPTEMBER 1944 | PERSONEEL VAN G.V.K. (De klok is thans eigendom van Stichting De ZilverKamer Zeist)
Ondanks het sobere karakter, berichtte de krant het een geslaagd feest was en de stemming uitstekend.
Zeistenaar van grote verdienste
Enkele dagen voordat Jo 75 jaar werd, interviewde Leo Nagel van de Nieuwe Zeister Courant hem voor zijn rubriek ‘Wij liepen tegen ’t lijf ’. Hij ontmoette een vitale man die volgens Nagel de laatste twintig jaar niet verouderd was. Vol ontzag was hij over de vele bestuursfuncties die hij op die leeftijd nog vervulde.
Nagel noemt:
Lid en voorzitter van de oudercommissie van de openbare lagere school aan de Prof. Lorentzlaan 16
Lid en voorzitter van de oudercommissie van de openbare school voor uitgebreid lager onderwijs aan de Choisyweg 2
Voorzitter van de ‘Vereeniging voor Schoolvoeding- en kleeding’
Voorzitter van de commissie van toezicht op het gesubsidieerd kleuteronderwijs
Penningmeester en voorzitter van de Nederlandse Protestanten Bond (NPB)
Plaatsvervangend voorzitter van de Burgerlijke instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon
Bestuurslid van de Zeister Werkplaats voor minder validen
Voorzitter van de vereniging voor Natuurbescherming en Natuurwachten
Medeoprichter en voorzitter van de Bond Lichamelijke Opvoeding te Zeist (BLOZ)
Voorzitter van de Zeister Sportstichting
Sint Nicolaas op de openbare lagere school aan de Burgemeester Patijnlaan 115 (‘de school van de heer Schaap’)
Nagel besluit zijn opsomming met: ‘Nog zijn wij niet aan het eind van de lijst, maar wij menen toch wel een indruk gegeven te hebben van de vele en velerlei activiteiten, die de heer Steenbeek ten nutte van de gemeenschap heeft ontplooid.’
De lijst van Nagel kan worden aangevuld met bestuursfuncties vanaf 1919 zonder de pretentie compleet te zijn:
Voorzitter van het erecomité van de ‘Nationale Vereeniging tot bevordering van Harmonische lichaamsontwikkeling’ (H.L.O.)
Voorzitter van de ‘Vereeniging De Nederlandsche Padvinders ’, afdeling Zeist
Voorzitter van de ‘Zeister Gymnastiek Vereeniging Olympia ’
Voorzitter van het Comité van Bijstand voor de oprichting van ‘Natuurbad Mooi Zeist’ en commissaris van de ‘N.V. Natuurbad Mooi Zeist’
Secretaris van de ‘Vereeniging Volksonderwijs’, afdeling Zeist
Bestuurslid en lid van de kascommissie van de ‘Vereeniging Vreemdelingenverkeer Zeist ’
Bestuurslid van de ‘Vereeniging voor Ziekenhuisverpleging te Zeist ’
Lid van het erecomité ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de ‘Voetbal- en Athletiek Vereeniging Zeist ’
Lid van het erecomité van de ‘Neutrale Esperantisten Vereeniging Zeist en Omstreken’ voor de Esperanto cursus volgens de Cseh Methode
Lid van de ‘Schaak- en Damclub Zeist ’
Lid van de commissie van toezicht op het lager onderwijs in de gemeente Zeist
Lid van het werkcomité van de ‘Hiofir ’ [Oosterse fancy fair] voor de ‘Zeister Dames Gymnastiek Vereeniging Hygiea ’
Lid van de Zeister Burgerwacht
Medeoprichter en redacteur van de Zeister Post
Jo was in de vooroorlogse lokale politiek geïnteresseerd. Hij nam deel aan de gemeenteraadsverkiezing die op 17 juni 1931 werd gehouden als kandidaat van de Vrijzinnige Democratische Bond (VDB). Hij was nummer 2 op de kandidatenlijst. De VDB behaalde 242 stemmen, waarvan 35 op hem. Het lukte de VDB alleen in 1919, 1923 en 1935 om in de gemeenteraad te komen en steeds maar met 1 raadslid.
Al die bestuursfuncties vervulde hij naast het directeurschap op de Zilverfabriek. Het is dan ook terecht dat hij voor zijn maatschappelijke inzet als waardering verschillende onderscheidingen ontving:
Ridder in de Orde van Oranje-Nassau
Eremedaille van Zeist in zilver
Erevoorzitter van het G.v.K. Mannenkoor
Erevoorzitter van de gymnastiekvereniging Olympia
Erelid van de gymnastiekvereniging Hygiëa
Jo Steenbeek overleed op 12 maart 1975 90 jaar oud. Sinds 1968 was hij weduwnaar van Tine Gerritsen, waarmee hij ruim 56 getrouwd was. In de rouwadvertentie in de krant wordt aan zijn werkzame leven herinnerd: ‘Oud-directeur van de N.V. Kon. Nederl. Fabriek van Goud- en Zilverwerken Gerritsen van Kempen te Zeist ’. Hij ligt begraven op de gemeentelijke begraafplaats Zeister Bosrust aan de Woudenbergseweg.
Zijn zoon Joop beschrijft hem in De Zilverfabriek. Het verlies van de Steenbeken (2013) als begaafd, intelligent, driftig en aarzelend.
Een Zeistenaar op leeftijd die hem nog gekend heeft, herinnert zich hem als een norse man. Kleinzoon Jan Gerhard: ‘Dit norse werd naar mijn stellige overtuiging veroorzaakt door de omgeving waarin hij terechtkwam in zijn volwassen leven. Hij moet een enorme druk ervaren hebben. Dit werd bevestigd door zijn broer Jan Gerhard.’ In zijn rol als Sinterklaas kon hij dat norse laten varen.
‘Hij heeft vele jaren een belangrijke, zo niet de belangrijkste, plaats bekleed in een fabriek, die zich kon verheugen in de sympathie van vele afnemers en waar een werksfeer heerste die voorbeeldig was.’ — Drs. B.W. Buenk, voorzitter van de Federatie Goud en Zilver.
Bronnen • www.amsterdam.nl/stadsarchief Geraadpleegd, 4, 5,6 en 7 en 11 augustus 2023
• www.archieven.nl Organisatie: GA Zeist Geraadpleegd 4-13 augustus 2023
• www.delpher.nl Geraadpleegd 4-11 augustus 2023
• www.graf-online.nl Geraadpleegd 12 augustus 2023
• www.uitdeoudekoektrommel.com/militaire-stamboeken-landmacht-1812-1924/#Landweer Geraadpleegd 15 augustus 2023
- 18e Regiment Infanterie; Stamboek 1913 (nrs. 1-2300), ‘Stamboek van ondero cieren en soldaten [van het] 18e Regiment Infanterie’, nummer 65, afbeelding 108 van 524 op de helm.
- 24e Bataljon Landweer Infanterie; 18 Regiment Infanterie; Landweerdistrict XXIV Amsterdam III; Stamboek 1913-1916 (nrs. 1-2436), ‘Stamboek van de onderofficieren en manschappen van het 24 Bataljon Landweer-Infanterie’, nummer 1754; afbeelding 384 van 505 op de film.
• www.wiewaswie.nl Geraadpleegd 4-9 augustus 2023
• Stadsarchief Amsterdam, Toegangsnummer 800, Archief van de Eerste Openbare Handelsschool, 1869-1969,
- inventarisnummer 170 Register van inschrijving van leerlingen 1897-1920, 1 deel (Als PDF beschikbaar; pagina 30 van 134)
- inventarisnummer 175 Register houdende namen van eindexamen-kandidaten 1875-1920, 1 deel (Als PDF beschikbaar; pagina 30 van 79)
• Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der letterkundige gymnasiasten-vereeniging Disciplina Vitae Scipio opgericht 17 september 1881 Amsterdam, Amsterdam 1931.
• Leo Nagel, J.H. Steenbeek (75), Zeistenaar van grote verdienste. Wij liepen tegen ’t lijf. Nieuwe Zeister Courant 16 november 1959.
• R.P.M. Rhoen, Zeist tijdens de crisis van de jaren dertig. Oud-Utrecht. Nr. 5 (2009) p. 133-137.
• R.P.M. Rhoen, De Amsterdamse voorgeschiedenis. De Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen in Zeist. www.zilverkamerzeist.nl Op de site geplaatst 15 augustus 2018.
• R.P.M. Rhoen, Zilveren buurtjes. Huisvesting van het personeel van de zilverfabriek aan de Karpervijver. www.zilverkamerzeist.nl Op de site geplaatst oktober 2018.
• R.P.M. Rhoen, Het waarom Gerritsen naar Zeist verhuisde. Een prangende vraag beantwoord. www.zilverkamerzeist.nl Op de website geplaatst 21 december 2022.
• De Zilverfabriek. Het verlies van de Steenbeken, [De ontwikkeling van de Zilverfabriek en de rol die de familie Steenbeek daarbij gespeeld heeft volgens Joop Steenbeek, een zoon van Jo Steenbeek], Leusden 2013.