Aan tafel

Literaire reclame van Sola

R.P.M. Rhoen

Omslag en titelpagina van het boek ‘Aan tafel’, 1962.

‘Als mijn vrouw toen ik pas was getrouwd riep: “Aan tafel!”, liet ik wàt ik ook aan het doen was in de steek en spoedde mij naar de dis.’ — Henri Knap (1911-1986)


Bij gelegenheid van het veertigjarig bestaan van Sola-fabriek M.J. Gerritsen NV in 1962 verscheen het door Simon Carmiggelt (1913-1987) samengestelde jubileumboekje Aan tafel. Een dartele bloemlezing uit het werk van Annie M.G. Schmidt, Ina van der Beugel, Henri Knap, Remco Campert, mr. E. Elias, S. Carmiggelt, Eli Asser, A. Morriën, Ferdinand Langen. Met illustraties van Charles Boost.

In dit boek is een aantal anekdotes uit het bedrijf opgenomen. Deze geven een humoristische inkijk in het leven op de zilverfabriek aan de Van Reenenweg, maar ook in de maatschappij van toen. Het zou jammer zijn als deze verhalen in de vergetelheid zouden raken of alleen bekend zijn bij een van de gelukkigen die nog een exemplaar van dit boek in hun boekenkast hebben staan. Of alleen verteld worden in de families van oud-Sola-medewerkers. Daarom vertellen we deze grappige verhaaltjes nog eens een keer.


Dat het lezen hiervan u en uw huisgenoten enige
aangename uren zal bezorgen en de band tussen u
en ons hierdoor nog verstevigd moge worden,
is de oprechte wens van de

DIRECTIE DER
SOLA-FABRIEK M.J. GERRITSEN NV
ZEIST GRAMSBERGEN TER APEL

Snippers uit de fabriek Simon Carmiggelt


I
Er wordt hard en plichtsgetrouw gewerkt in de Sola-Fabriek, maar het personeel is zo talrijk, dat er natuurlijk wel eens een enkel zwakke broeder tussen loopt. Een zo’n broeder willen wij u niet onthouden. Op een middag kwam een arbeider, die we voor het gemak maar Petersen zullen noemen, bij werkmeester Van der Wel en zei:
‘Een zuster van me is overleden. Ik ben er kapot van.’
‘Gecondoleerd,’ antwoordde Van der Wel.
‘Bedankt,’ zei Petersen somber. ‘’t Is zeker wel goed, dat ik morgen vrij neem, voor de begrafenis?’
‘Ja hoor,’ sprak de werkmeester, ‘en breng overmorgen even de rouwkaart mee.’
Want Petersen was nog pas kort in dienst zodat er, wat de betrouwbaarheid zijner mededelingen betrof, dus nog geen tastbare jurisprudentie bestond.
‘Goed,’ zei Petersen.
En hij nam zijn vrije dag.
Toen hij terugkeerde op de fabriek legde hij inderdaad een rouwkaart over. De zaak was daarmee dus formeel rond. Maar een paar weken later verscheen hij opnieuw diep versomberd bij de werkmeester en sprak:
‘Er is een broeder van me overleden.’
‘’t Is wel droevig gesteld bij jou,’ vond Van der Wel.
‘Ja, dat is zo,’ zei Petersen. ‘’t Is zeker wel goed dat ik morgen vrij neem, voor de begrafenis?’
‘Ga je gang. En breng overmorgen de rouwkaart mee.’
De man deed het.
Maar op de kaart stond een heel andere naam.
‘Verrek!’ riep Van der Wel. ‘Heet jouw broer geen Petersen?’
“Ja, mijn broer wel,’ antwoordde de arbeider, ‘maar die doje was geen echte broer van me.’
‘O nee? Wat dan?’
‘Kijk,’ zei Petersen, ‘hij was een lid van mijn kerksekte, zie je. En wij zijn allemaal broeders en zusters.’
‘O, op die manier,’ zei de werkmeester. ‘Als ik dat ook deed, dan was ik elke dag vrij.’
‘Hoezo?’ vroeg de man.
Waarop Van der Wel zei:
‘Zie je, ik ben rooms-katholiek.’

II
De meisjes van de pakkamer in de Sola-Fabriek doen het werk zelden zwijgend, anders zouden ze geen meisjes zijn. Vorig jaar voerden zij op een middag een geanimeerd gesprek over de vele vrije zondagen die in het verschiet lagen, omdat de kerstdagen zo vriendelijk waren, op maandag en dinsdag te vallen. Geestdriftig vertelden ze elkaar, hoe ze die dikke halve vakantieweek dachten door te brengen en de een had nog plezieriger voornemens dan de ander.
Maar dat men alle dingen nu eenmaal ook door een donkere bril bekijken kan, bewees een meisje dat, toen ieder uitgebabbeld was, op neerslachtige toon zei:
‘Ik vind er niks aan. Ik krijg vijf dagen oud brood.’

III
De zoon van een Sola-detaillist trad onlangs in het huwelijk en aangezien de directie deze relatie persoonlijk goed kende, werd verzocht de verlanglijst van het jonge paar naar Zeist te sturen.
Er stond een Sola-vergiet op.
Dit was natuurlijk het aangewezen geschenk.
Nu is het bij jubilea, verbouwingsrecepties of huwelijken van Sola-dealers al jaren gebruik, dat de fabriek de felicitaties vergezeld doet gaan van een stoffelijk huldeblijk, meestal een verzilverd Sola-vaasje met bloemen. Het opmaken van deze attenties wordt verzorgd door bloemenmagazijn Meeuwenberg te Zeist. Dat kreeg deze keer dus geen vaas maar een vergiet te vullen met bloemen. Aangezien Sola-vertegenwoordiger Pabst het geschenk zelf op de receptie zou gaan overhandigen, werd verzocht het gepavoiseerde vergiet te bezorgen op de fabriek.
Goed - in de middag stapte een pas in dienst getreden werkster, die juist de hal een goede beurt gegeven had, met een vaas vol bloemen het kantoor van directeur Gerritsen binnen.
‘Kijk eens meneer, er zijn mooie bloemen voor u gebracht,’ zei ze op feestelijke toon. ‘Ze zaten in een vergiet, maar ik heb ze natuurlijk effe in een vaasje gedaan. En een werk dat ik heb gehad, om ze allemaal uit die gaatjes te krijgen!’

Ook voor de Sola-Fabriek waren oorlog en bezetting natuurlijk donkere jaren, maar toch zijn er wel dingen gebeurd, die amusant aandoen, als men er nu aan terugdenkt. Hier is een voorbeeld.
Toen de Duitsers kwamen, blokkeerden ze in alle bedrijven de voorradige grondstoffen, ten behoeve van de weermacht. Directeur M.J. Gerritsen had dat voorzien. Hij trommelde een paar vertrouwde mensen op en liet, voor hij een opgave verstrekte, het leeuweaandeel van het materiaal begraven. De kleine hoeveelheid die in het magazijn achterbleef, werd aangemeld.
Natuurlijk leidde het mysterieuze feit, dat de voorraad in korte tijd zo opzienbarend was geslonken, tot geruchten. Toen daarenboven enige weken later, na een heftige regenbui, een deel van het fabrieksterrein een beetje inzakte, was er al gauw een slimmerd die, deducerend en combinerend zoals Sherlock Holmes placht te doen, begreep wat daarvan de oorzaak was. Blijkbaar hield hij zijn conclusies niet voor zich, want op een zaterdag kreeg de heer Gerritsen een tip van een ‘goeie’ politieman.
‘De moffen komen maandag de grond inspecteren,’ zei hij, ‘en ze weten vrij nauwkeurig, waar het materiaal is verstopt.’
Dat was geen prettig vooruitzicht. Op het verbergen van grondstoffen stonden fikse straffen, dus er moest iets worden gedaan.
En er werd iets gedaan.

U denkt waarschijnlijk dat het materiaal werd opgedolven en haastig naar elders vervoerd, maar dan hebt u het mis. De heer Gerritsen deed precies het tegenovergestelde. Hij haalde zijn vertrouwde mensen weer bij elkaar en liet de hele legale, aangemelde magazijnvoorraad begraven vlak naast de plaats waar het clandestiene metaal in de grond zat.
Maandagochtend verschenen de Duitsers prompt en met het gebruikelijke gedruis.
‘Wij komen de grond naast ’t fietsenhok inspecteren,’ zeiden ze, ‘want we verdenken u er van, dat u daar materiaal hebt verborgen.’
‘Dat klopt,’ antwoordde de directeur.
‘Ach so…’, klonk het triomfantelijk.
‘Ja, het is de door de weermacht geblokkeerde voorraad,’ vervolgde de heer Gerritsen, ‘die lag eerst in het magazijn, maar er wordt daar zo gestolen, dat ik het niet langer verantwoord vond.’
De heren wilden zelf wel eens zien of het waar was. Gewapend met de officiële voorraadstaat, namen ze plaats in een paar naar buiten gesleepte fauteuils en het graven begon. Wat tevoorschijn kwam, klopte precies met de lijst.
Allicht.
Want wat niet op de lijst voorkwam, lag verborgen in de grond waar ze, met hun stoelen, zelf bovenop zaten.

Sola-service — Annie M.G. Schmidt


I
Omdat benzine, in het groot opgedaan, belangrijk voordeliger is, bezit de Sola-Fabriek een ondergrondse tank met een eigen pomp. Het behoort tot de taak van magazijnmester Van Zetten er voor te zorgen dat de auto’s tijdig worden bijgevuld.
Op een morgen belt Sola-adjunct-directeur, de heer Knipschild, de magazijnmeester op en zegt:
‘Wil je mijn Opel even volgooien?’
‘Komt in orde.’
En Van Zetten haalt het sleuteltje, rijdt de mooie, blauwe auto naar de pomp, vult de tank en zet de wagen weer op zijn plaats voor de fabriek.
Op weg naar de Sola-Fabriek in Ter Apel staat de heer Knipschild echter voor Nijkerk al zonder benzine. Er blijkt geen lek in de leiding, dus hij plengt aan het adres van de magazijnmeester enige onvriendelijke woorden, die echter weinig helpen en hij blijft aan de kant van de weg staan, tot er een Wegenwacht opdaagt, bij wie hij net voldoende kan tanken om de volgende pomp te bereiken. Met de nodige vertraging arriveert hij ten slotte in Ter Apel.
De volgende morgen wordt magazijnmeester Van Zetten natuurlijk op het matje geroepen.
‘Waarom heb je mijn Opel niet bijgevuld?’
‘Maar dat heb ik wel gedaan.’
Terwijl men op kantoor nog met dit raadsel worstelt, gaat de telefoon. De heer Noordam, inkoper van de KLM, blijkt aan het toestel.
‘Ik wilde jullie nog even hartelijk bedanken,’ zegt hij.
‘Waarvoor?’
‘Gisteren stond ik met een vrijwel lege tank voor jullie fabriek en toen ik wegging bleek, dat een van jullie mensen mijn tank had volgegooid. Een prachtige service aan bezoekende relaties. En zo origineel!’
‘U hebt zeker een Opel? Werd er gevraagd.
‘Ja,’ klonk het. ‘Een blauwe.’

II
De Sola-Fabriek levert aan winkeliers en niet rechtstreeks aan particulieren. Maar er komen in Zeist wel eens brieven binnen van dames, die inlichtingen vragen over het onderhoud van de cassette of die menen, dat elk krasje dat in het gebruik op een lepel of een vork is gekomen, in strijd moet worden geacht met de Sola-garantie voor het leven. Zij krijgen natuurlijk de service waarop een cliënt recht heeft.

Op een dag ontving de fabriek een briefje, waarin de Amsterdamse mejuffrouw Schaap zich beklaagde over het feit dat haar messen, lepels en vorken er, reeds na één keer te zijn gebruikt, bepaald afgeleefd uitzagen. Deze verbazingwekkende mededeling werd door Zeist, ter afdoening doorgestuurd aan de heer Lucas, de Sola-vertegenwoordiger in de hoofdstad.
Deze toog op een ochtend, voor de aanvang van zijn normale dagtaak, naar genoemde mejuffrouw Schaap.
Het opgegeven adres bleek een grachtenhuis in het centrum. Precies om negen uur belde de heer Lucas aan. Er werd opengedaan door een grote, blonde matrone.
‘Ik kom voor mejuffrouw Schaap,’ zei de vertegenwoordiger.
De vrouw keek hem met een zeker ontzag aan en sprak:
‘Nou, jij bent er ook al vroeg bij.’
En naar boven roepend:
‘Marie, een klant voor je!’

Sola krijgt visite — Adriaan Morriën

Duizenden mensen bezoeken jaarlijks in groepsverband de Sola-Fabriek. Het zijn meestal dames van een huisvrouwenvereniging, de boerinnen- of de plattelandsvrouwenbond of leerlingen van huishoudscholen.
In voorjaar en zomer trekken elke dag vier groepen van zestig bezoekers door de fabriek. Ze zijn toevertrouwd aan de hoede van de heer Joh. C.P. van Gurtzgen, de speciale excursieleider van Sola, die al bijna vijfentwintighonderd rondleidingen achter de rug heeft, maar kans ziet voortreffelijk te verbergen dat hij het verhaal al eens eerder heeft verteld.
De ervaring heeft geleerd dat het nuttig is ernst en luim op zo’n dag zorgvuldig te doseren. Een leerzame wandeling door de fabriek en een instructief praatje over de kwaliteit der Sola-produkten moeten worden gecompenseerd door een gezellig kopje koffie, een gratis souvenirlepeltje en - later op de dag - een bezoek aan een dierentuin of een uitspanning.
Twee bussen vol dames in Zeeuws ornaat ‘deden’ bijvoorbeeld ’s ochtends de Sola-Fabriek en ’s middags de avro. Eer ze uit Zeist naar Hilversum vertrokken stelde de reisleider het gezelschap voor de fabriek op, om een groepsfoto te maken, die later zou kunnen dienen als aardig aandenken aan het gezellige dagje-uit. Een der dames, blijkbaar bevreesd dat ze er niet ten voeten uit op zou komen, drong zo krachtig naar voren, dat ze languit in de vijver viel.
Goed, ze was gauw weer op het droge, maar wel erg vochtig. In een kamertje ontdeed zij zich van de indrukwekkende collectie kledingstukken, waaruit de Zeeuwse dracht bestaat. Ze werden allemaal naar de gloeierij in de fabriek gebracht, om boven de ovens in een half uurtje te worden gedroogd. De excursie werd dus niet door het incident bedorven en de gloeiers en smelters beleefden er ook nog wat aan, want ze gingen natuurlijk allemaal, onder grote hilariteit na, hoe ze er in die mooie baaien rokken wel uitzagen…
Ook als een excursie normaal verloopt, hebben de arbeiders van Sola er meestal wel waardering voor. Meisjes van huishoudscholen zien ze met plezier langs trekken. Is het gezelschap middelbaar, dan verschijnen er niet zo veel glundere mannenhoofden boven de machines. Zo’n excursie ‘van de tweede leg’ - zoals de Sola-werkers dat noemen - werd op een hete zomermiddag gevormd door 45 amechtige boerinnen aan gene zijde van de vijftig en één bejaarde boer, die zijn echtgenote blijkbaar op dit uitstapje had mogen of moeten vergezellen. Hoewel excursieleider Van Gurtzgen de rondleiding met ongehavend enthousiasme verrichtte, maakte het gezelschap een voornamelijk landerige indruk.
Na de herrie van de fabriek haalden de meer met de rust van het platteland vertrouwde dames in het stille excursiezaaltje verlicht adem. Ze kregen een kop koffie en het gebruikelijk aandenken. Toen nam de leider nog een keer het woord en wees in een, door veel oefening gerijpte, causerie op een uitzonderlijke kwaliteit en het gemakkelijke onderhoud van het Sola-fabrikaat.
‘En heeft er nu nog iemand iets te vragen?’ sprak hij tot slot.
De dames keken dof zwijgend voor zich uit. Alleen de oude boer stond op en vroeg:
‘Is er hier een plee?’

Huiselijke avonturen — Annie M.G. Schmidt


I
De eerste jaren na de oprichting was de Sola-onderneming bepaald nog geen rijkelijk stromende bron van inkomsten. Niet alleen in de fabriek, maar ook ten huize van de directeur, de heer M.J. Gerritsen, moest ieder dubbeltje tweemaal worden omgedraaid eer het werd uitgegeven. Als er zakenrelaties in Zeist kwamen, lunchten ze meestal bij de directeur thuis. Op een ochtend om twaalf uur werd mevrouw Gerritsen opgebeld door haar echtgenoot.
‘Zeg, ik breng straks meneer Keizer mee om te lunchen.’
‘Je waarschuwt wèl op het nippertje.’
‘Hij komt net binnen,’ zei de heer Gerritsen. ‘En ik moet er nog wat bij vertellen. Hij is een zeer welgestelde eigenaar van een grote zaak in luxe artikelen en hij houdt van een goed leven. Lekker eten. En hij gaat door voor een wijnkenner. Dus maak er een beetje werk van.’
Dat was makkelijker door een man gezegd dan door een vrouw gedaan.
Een wijnkelder hield het echtpaar Gerritsen er niet op na en een wijnhandelaar was Zeist in die jaren nog niet rijk. Omdat het lunchuur nabij was, moest er snel gehandeld worden. De gastvrouw ijlde naar de winkel van Jamin en kocht daar, voor een zeer zacht prijsje, een fles waarop stond dat er wijn in zat.
Maar wat voor wijn?
Zij zag het somber in.
De dure lunch-gast kwam, zette zich aan tafel en liet zijn glas volschenken. De spanning in de kamer kon met een Sola-mes worden gesneden, toen hij het glas voorzichtig naar de lippen bracht en een klein, eerbiedig slokje nam. Hij slikte door, sloot even de ogen, keek daarna de gastvrouw blij verrast aan en sprak.
‘Wat een verrukkelijke wijn, mevrouw. Zo een heb ik niet in mijn kelder. Zoudt u zo vriendelijk willen zijn mij straks even de naam van uw leverancier te noemen?’
Ze is hem het antwoord schuldig gebleven. Maar toen hij heen ging, liet hij zijn reputatie als wijnkenner achter in een fles van Jamin…

II
In de jaren dertig kreeg de familie Gerritsen een nieuw dienstmeisje voor dag en nacht – toen nog niet zo’n krachttoer als tegenwoordig. Zij was een blozende schone van het platteland, niet overmatig snugger, maar erg vriendelijk en behulpzaam. Aanvankelijk voelde ze zich nog een beetje eenzaam, zo ver van haar dorp, maar al spoedig begon ze in Zeist nieuwe contacten te leggen. Ze werd lid van een meisjeskransje en trad toe tot de plaatselijke zangvereniging. Op zichzelf was dat natuurlijk verheugend, maar in het huis van de directeur ontstond daardoor toch een klein, enigszins irriterend probleem. Omdat het meisje, in verband met haar activiteit in het Zeister verenigingsleven, ’s avonds vaak weg was, wist de heer M.J. Gerritsen nooit of hij de deur al of niet op het nachtslot kon doen, want als ze thuis kwam, liep ze regelrecht door naar haar kamertje, zodat er nimmer volstrekte zekerheid bestond. Hij onderhield haar daarover en zei:
‘Als je ’s avonds thuis komt, moet je je even bij mij melden.’
‘Goed meneer.’
De volgende avond zat het echtpaar Gerritsen, met een relatie die zou blijven overnachten, nog wat te praten. Om elf uur werd er op de deur geklopt.
‘Ja?’
Het meisje stond, blozend als steeds, op de drempel en zei met een schuchtere blik tegen haar patroon:
‘Meneer, ik ben d’r. En ik gá maar vast…’

Buiten de deur — Henri Knap


I
De heer Volkers is een employé van de Sola-Fabriek, speciaal belast met het bezoeken van huishoudscholen. Voor de verkoop is het immers van grote betekenis dat deze scholen pannen, schalen, lepels, vorken en messen van Sola gebruiken, want de toekomstige huisvrouwen raken dan met dit fabricaat vertrouwd, merken hoe prettig het is in het gebruik en hebben dus straks alle reden, het ook voor zichzelf aan te schaffen.
Nu is de rol van de heer Volkers niet die van een verkoper, maar eerder van een docent. Hij geeft les in warenkennis, laat zien hoe een lepel, vork of mes wordt gefabriceerd en demonstreert de voor- en nadelen van diverse materialen.
Op een dag gaf hij les aan een klas toekomstige huisvrouwen van wie de gemiddelde leeftijd negentien lentes was. Het lokaal lag in het souterrain en had ramen, die uitzagen op straat. Er kwamen een paar jongens van een in de buurt gelegen ambachtsschool aan en natuurlijk trok die klas vol schonen hun aandacht.
‘Hé ouwe, wat doe je daar bij al die jonge meiden?’ riep er een.
De heer Volkers is vijfenveertig, maar de jongens waren op de leeftijd dat je ieder die de twintig is gepasseerd, min of meer een grijsaard vindt.
Omdat de meisjes begonnen te giechelen en de belangstelling voor warenkennis en Sola-lepels dus beneden het nulpunt dreigde te dalen, liet de heer Volkers de gordijnen sluiten.
Waarop buiten prompt een jongensstem constateerde:
‘Nou doet hij de gordijnen nog dicht óók.’

II
Kort na de oorlog moest directeur Gerritsen voor de Sola naar Zwitserland, om een aantal relaties te bezoeken. De reis werd per auto gemaakt en zou, naar schatting, anderhalve week in beslag nemen. Met deviezen was onze overheid in die dagen bepaald niet scheutig, maar het lukte toch voor tien dagen Zwitserse francs te krijgen.

Nu verliepen de werkzaamheden veel vlotter dan was voorzien. In vijf dagen had de heer Gerritsen alle relaties bezocht zodat hij besloot naar huis terug te keren. Dat was nodig ook, want zijn deviezen waren praktisch op. Hij had namelijk in korte tijd enorme afstanden afgelegd en dus het leeuwedeel van zijn francs aan benzine uitgegeven.
‘Daar krijg je last mee,’ voorspelde een zakenvriend.
‘Waarom?’
En de man legde hem uit dat een Hollander die een deviezentoewijzing voor tien dagen heeft gekregen en reeds na vijf dagen terugkeert, de helft van de francs moet restitueren. Goede raad scheen even duur als harde Zwitserse valuta. Maar de zakenvriend, die meer met dit bijltje had gehakt, wist een oplossing. Hij ging naar zijn garagehouder en keerde even later terug met een rekening voor het herstellen van een gebroken cardan-as. Het bedrag was gelijk aan vijf dagen deviezen.
‘Als je dat aan de douane overlegt, is alles in orde,’ voorspelde hij.
Aldus toegerust, aanvaardde de heer Gerritsen optimistisch de terugreis.
O, die verliep prima.
Maar het lot is ironisch. In België, vlak bij de grens, klonk in de wagen een harde klap. Er moest een garagehouder bij komen en die constateerde:
‘Uw cardan-as is gebroken.’

Uit het Solarium — Annie M.G. Schmidt


I
Eens per jaar viert Sola feest.
Vijfentwintig autobussen vervoeren alle employés met hun echtgenoten naar de Stadsschouwburg in Utrecht, meestal om er de Snip en Snap-revue te zien.
Voordat de voorstelling begint, huldigt de directeur de zilveren jubilarissen van het jaar, die met hun dames op het podium verschijnen om hun noeste vlijt en nimmer aflatende toewijding te horen prijzen en tenslotte het traditionele gouden horloge in ontvangst te nemen. Het oudste dochtertje van de directeur, Blanche Gerritsen, had een jaar of zes geleden toen ze een meisje van elf was, bij deze plechtigheid de taak, de vrouwen der jubilarissen een bloemetje te offreren.
Ze deed dat graag, maar nog heerlijker vond ze het om aan het slot van de voorstelling op het podium te klimmen en een bloementuil te brengen aan de vrouw van Willy Walden, Aase Rasmussen. Dat gebeurde tijdens de finale, toen alle artiesten zich kleurig op het toneel bewogen. Blanche dreigde in dit gewemel wel eens een beetje onder de voet te raken, maar Willy Walden loste de moeilijkheden op, door haar bij de hand te nemen, waarna ze de hele finale met hem mee trippelde.
Toen het feest voorbij was, ontmoette ze Willy Walden in burger voor de schouwburg, op weg naar zijn auto.
Natuurlijk liet Blanche zich deze opgelegde kans, om met een zo beroemde man in gesprek te komen, niet ontgaan. Ze liep naar hem toe en vroeg:
‘Meneer Walden, is u thuis ook altijd zo leuk?’
Het antwoord was eigenlijk bevestigend, want zonder zich een ogenblik te bedenken, zei hij:
‘Maakt jouw vader thuis ook altijd lepeltjes?’

II
Onlangs ging bij Sola in Zeist de telefoon.
Er bleek een ambtenaar van het gevangeniswezen aan de draad te zijn, die vroeg:
‘Meneer, kunt u ons messen leveren, die niet snijden?’
Daar het al jaren een ervaringsfeit is, dat klanten juist prijs stellen op messen die wèl snijden, werd het verzoek met begrijpelijke verbazing aangehoord. De ambtenaar verklaarde zich toen nader. Hij bedoelde ‘zachte’ messen. Gevangenen zijn immers vindingrijk. Door met een hard mes te timmeren op het lemmet van een ander hard mes, slagen ze er in daarvan een soort zaagje te maken. En met een zaagje heeft een gevangene al sinds mensenheugenis een bedoeling, die uitmondt in de vrijheid. Maar met een zacht mes, dat in de fabriek niet het gebruikelijke hardingsproces heeft ondergaan, kun je wel een boterham of een aardappel doorsnijden, maar zodra je het beproeft op een paar solide ijzeren tralies, buigt het om.
‘We hebben nog een partijtje goedkope tweede keus messen liggen, die voor de normale verkoop niet meer geschikt zijn,’ antwoordde Sola. ‘Die zouden we weer zacht kunnen maken en voor een even zacht prijsje aan de staat kunnen leveren.’
Maar dit bleek geen bruikbare propositie.
Uit het antwoord van de ambtenaar werd duidelijk, dat er tegenwoordig in de bak zoveel mensen van betekenis zitten, die zich, na hun straf te hebben uitgediend, te bevoegder plaatse beklagen over ruw aardewerk of slecht afgewerkte dekens, dat hij het risico, verbonden aan het kopen van tweede keus messen, niet dorst te nemen.
U ziet – we zijn in Nederland zo zacht voor onze gevangenen, dat we ze alleen eerste klas zachte messen durven te geven…

III
Een jaar of wat geleden organiseerde de Sola-Fabriek een grootscheepse inruilactie. Via advertenties in de dagbladen werd bekendgemaakt dat ieder die oude, versleten vorken, lepels en messen inleverde, bij winkels die ons fabrikaat verkochten, splinternieuwe Sola kon kopen met een korting van twintig procent. De actie slaagde enorm.
Toen alle winkeliers de ingeleverde oude bullen naar Zeist hadden gestuurd, waren bijna twee spoorwegwagons nodig om alles af te voeren.
Dit succes was vooral te danken aan de activiteit van verscheidene Sola-detaillisten, die er in hun etalages erg veel werk van hadden gemaakt. Zij richtten een ‘inruilhoek’ in, waar de ingeleverde oude rommel ordeloos op een hoop lag en uiteraard sterk contrasteerde met een daarnaast opgestelde, nieuwe cassette.
Een winkelier, in het noorden des lands, had ook zo’n suggestieve etalge gemaakt. Op een middag stonden twee oude mannetjes naar de rommelhoek te kijken. En de een zei:
‘Mot je kijken, Harm. Ik heb altijd al gezeid, dat ze vroeger veel betere spullen maakten dan tegenwoordig. Mijn Janna, hè, die heeft al bijna veertig jaar Sola. Maar dat is nu nog veel mooier dan het spul dat daar ligt.’

IV
Alle kleren en schoenen, welke staffunctionarissen bij Sola wegens slijtage niet meer kunnen dragen, zijn veelal nog zeer bruikbaar als werkkleding in de slijperij of de gloeierij.
Op een dag haalde directeur Gerritsen aan een stuk metaal de broek van een zo goed als nieuw kostuum van onder tot boven open.
‘Als u het afdankt, geeft u het dan aan mij’, stelde werkmeester Van der Wel voor. ‘Mijn vrouw repareert het wel en dan heb ik er nog een mooi uitlooppakkie aan.’
De werkmeester kréég het pak en zijn vrouw leverde een waar meesterstukje op het gebied van reparatie. Zo kwam het dat de heer Van der Wel op een zomeravond, met het kostuum in kwestie aan, op straat wandelde en de - toen acht jaar jonge - dochter van de directeur, Joyce Gerritsen, tegenkwam. Ze bleven even staan praten en opeens zei Joyce: ‘Meneer Van der Wel, u hebt net zo’n pak aan als mijn vader.’
‘Dat klopt’, luidde het antwoord. ‘Ik heb dezelfde kleermaker als je vader.’