Bos - buitenplaats - kasteelhotel, ’t Kerckebosch

Ruim honderd jaar historie

R.P.M. Rhoen

’t Kerckebosch recommandeerde zich met: ‘Comfortabele kamers, uitstekende keuken, goede bediening en prachtige omgeving. Tennisbaan en gelegenheid tot paardrijden.’

Egbert Lintelo de Geer (1822-1887) en Anna Maria Adrienne van der Voort (1825-1859), zijn eerste echtgenote.

Een heer van stand

Jhr. Egbert Lintelo de Geer (1869-1945) werd in Amsterdam geboren. Hij was een zoon uit het huwelijk van Mr. Egbert Lintelo de Geer (1822-1887), advocaat (1856), rechter bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (1858-1877), met zijn tweede vrouw Henrietta Jacoba Blaauw (1834-1894). In 1877 verhuisde het echtpaar De Geer-Blaauw met zijn gezin (vier zonen en vijf dochters) naar Zeist, waar nog twee levenloze dochtertjes geboren werden. Hier woonden zij op de kleine buitenplaats Middenhoeve aan de Slotlaan - het gedeelte van de Slotlaan tussen Het Rond en de 1e en 2e Hogeweg heette tot 1956 Donkere Laan - tegenover het Walkartpark. Bij de keuring voor militaire dienst in 1888 werd hij afgekeurd wegens een oogziekte (atrofie van de oogzenuw).

De Geer volgde een opleiding voor het notariaat. De Wet op het notarisambt van 1842 vereiste geen universitaire studie, die werd pas in 1958 verplicht. Zelfs een afgeronde middelbare schoolopleiding was tot 1904 niet verplicht. Wel werd in 1878 het staatsexamen ingevoerd. Het examen bestond uit drie gedeelten, waarbij naast een gedegen kennis van de terreinen waarop het notariaat werkzaam is, ook praktijkkennis in het maken van notariële akten vereist werd. Er bestond geen opleidingsinstituut voor het notariaat. Daarvoor moest men een particuliere opleider zoeken. Waar De Geer zijn opleiding volgde is niet bekend. Hij slaagde in 1889 voor het eerste deel van het notarieel examen, het jaar daarop voor het tweede deel en in 1891 legde hij het laatste deel van het vereiste staatsexamen af en werd hij tot kandidaat-notaris bevorderd. In 1902 en 1907 liet hij in de geboorteakten van zijn kinderen aantekenen dat hij van beroep kandidaat-notaris was. In 1911 gaf hij op zonder beroep te zijn.

In tegenstelling tot zijn vader en zijn broer Gilles Egbert (1862-1914), die onder meer van 1891-1909 lid van de gemeenteraad van Zeist was, vervulde hij - zover bekend - weinig maatschappelijke functies. Hij was penningmeester van de choleracommissie (1892), secretaris van de afdeling Zeist van de ‘Vereeniging De Nederlandsche Padvinders’ (1923-1924) en hij had zitting in het erecomité van de Kynologenclub Zeist en Omstreken bij gelegenheid van een eendaagse tentoonstelling (1924). Hij was een grote paardenliefhebber, waarmee hij op wedstrijden ook prijzen behaalden. Twee van zijn prijspaarden heetten Lovely Face en Revenant.

De Geer trouwde in 1901 te Zeist met Maria (Mary) van Marwijk Kooy (1875-1955). Zij was een dochter van Johannes Hendrikus van Marwijk Kooy (1847-1916), directeur van de ‘Beiersch bierbrouwerij De Amstel’ (opgericht 1870) te Amsterdam, en van Jeanne Henriette Beuker (1852-1930). Het echtpaar Van Marwijk Kooy-Beuker had in 1896 de buitenplaats Ma Retraite aan de Utrechtseweg gekocht en er een nieuw herenhuis - ‘Hoe grootsch van bouw, wat zwier van lijnen dat klein paleis!’ (1909) - laten bouwen en de tuin met het park en de overplaats opnieuw laten inrichten. De naam Ma Retraite is ontleend aan een plantage in Suriname die eigendom was van de familie Nepveu. Toen die familie de buitenplaats aan de Utrechtseweg in bezit kreeg, gaf men daaraan de naam Ma Retraite.

Uit hun huwelijk werden drie kinderen geboren: Henrietta Jacoba (1902), Jenny Micheline (1907) en Louis (1911). Zijn zoon vernoemde hij waarschijnlijk naar de belangrijkste telg uit het geslacht De Geer, namelijk Louis de Geer (1587-1652). Zijn broer Jhr. Gilles Egbert de Geer (1862-1942) noemde zijn villa in Zeist aan de Boulevard 22 - tot 1928 Schaerweijderparklaan genaamd - Finspong, naar het familiekasteel Finspång in Zweden. Men was duidelijk gevoelig voor traditie en de familiegeschiedenis.

Een tak van de familie De Geer mag zich sinds 1891 Van Lintelo de Geer noemen, maar bij hem is Lintelo echter zijn tweede voornaam, die vaak abusievelijk als deel van zijn geslachtsnaam wordt gezien. Hij creëerde die vergissing ook - opzettelijk (?) - door te ondertekenen met E. Lintelo de Geer. Toen zijn schoonzoon Mr. W.A.J. Visser in 1939 burgemeester van Zeist werd, werd zijn echtgenote in de krant ‘mevr. Visser-geb. Jkvr. Lintelo de Geer’ genoemd.

De naam Lintelo is in de familie gekomen door het huwelijk van Jhr. A.G. de Geer (1788-1871) met Hester van Lintelo (1791-1870). Zij was de laatste telg in de vrouwelijke lijn van het adellijk geslacht Van Lintelo.

In Zeist stond de ‘jonker’, zoals men hem in Zeist noemde, bekend als een enigszins excentrieke aristocraat. Zo liep hij vaak gekleed in een kniebroek met rode kousen. De wapenspreuk van het adellijk geslacht De Geer is: ‘Non sans cause’ (Niets zonder oorzaak). In Zeist vertaalde men de Latijnse tekst daarom graag als: ‘Niet zonder kousen’. Nog tot kort voor zijn dood zag men hem elke ochtend, ook bij slecht weer, in een vlot tempo door het dorp fietsen.

Het was een heer van stand. In de necrologie in de plaatselijke krant werd over hem gezegd: ‘Men zal zich hem herinneren als een man, die zijn medemensch met een gemakkelijk betoonde bonhomie kon tegentreden en daarvoor een zekere populariteit verwierf, welke evenwel de sfeer van den bepaalden levenskring, waarin de ontslapene zich als nestor bewoog, nimmer deed vergeten, noch miskennen.

De bouw van een nieuw kasteel

Het echtpaar De Geer bewoonde de eerste tien jaar van zijn huwelijk het herenhuis Lovely Place, - tussen 1916-1940 bekend als Het Witte Hek - Woudenbergseweg 34 (oud 6). Hier ontplooide De Geer zijn eerste bouwactiviteiten. Hij liet een verdieping op het tussen 1860- 1870 gebouwde huis plaatsen (1900) en een serre (1902) aanbouwen.

In 1911 kocht mevrouw De Geer-van Marwijk Kooy van het r.-k. kerkbestuur van Rijsenburg een bijna zes hectare groot dennenbos dat gelegen was aan de Arnhemse Bovenweg - in de notariële akte Oud-Arnhemsche Bovenweg genoemd; tussen 1895-1920 heette het gedeelte van deze weg gelegen tussen de Laan van Beek en Royen tot aan de grens van Driebergen Siberiëweg; de omgeving van de Julianalaan werd toentertijd Siberië genoemd. De weg Hoog Kanje - toen nog een naamloze zandweg, begon oorspronkelijk aan de Arnhemse Bovenweg -  vormde de westgrens. De koop werd voor 18.008,25 gulden voor notaris A. Vosmaer te Zeist gesloten.

Het perceel aangekocht voor de bouw van ’t Kerckebosch, met horizontaal de Arnhemse Bovenweg en verticaal met knik de huidige Oranje Nassaulaan/Hoog Kanje. Linksboven de situatie circa 1900, rechts de situatie circa 1930.

Het bos was aangekocht met het oog op het stichtte van een nieuwe buitenplaats door het echtpaar De Geer. Nog in hetzelfde jaar liet het er door het Zeister aannemersbedrijf G. Lagerweij & Zoon een kasteelachtige villa bouwen en een gebouw waarin zich het koetshuis, de paardenstal met boxen voor vier paarden, twee bergingen, een hooizolder, een koetsierswoning (40 m²) en een tuinmanswoning (58 m²) bevonden. Uit een opgave uit 1919 blijkt dat De Geer twee auto’s bezat.

De bergingen zullen gebruikt zijn voor het stallen van de auto’s. Als koetsier - en later als chauffeur - was vanaf 1911 tot de opheffing van de buitenplaats in 1941 M. Schipper in dienst. Daarna bleef hij wel in de dienstwoning wonen. Op een plattegrond uit 1927 staan nog een zes gebouwen/gebouwtjes elders op de buitenplaats ingetekend, maar daarvoor zijn geen bouwvergunningen verleend. Al deze opstallen waren eveneens haar eigendom.

Bij de aankoop trad De Geer als gemachtigde van zijn echtgenote op. Ook de benodigde vergunningen werden door hem aangevraagd. Het gemeentebestuur verleende dan ook aan hem de bouwvergunningen en toestemming om op grotere afstand van de weg te bouwen dan voorgeschreven, evenals een Hinderwetvergunning voor het plaatsen van een gasmotor van 2½ pk met waterpomp op een nortonwel voor de watervoorziening op de buitenplaats. In 1916 werd er een speciaal keldertje voor de pomp gebouwd, dat deels boven het maaiveld uitstak. Het perceel - toen genummerd Siberiëweg 18 - werd aangesloten op de gemeentelijke gasleiding, waarvoor hij een bijdrage van bijna tien procent in de aanlegkosten moest betalen. De Geer liet zich ook aansluiten op het telefoonnet, hetgeen in die tijd uitzonderlijk was.

Omdat De Geer naar buiten optrad, wordt hij gezien als de creatieve geest voor ontwerp, verbouwingen en inrichting van ’t Kerckebosch’. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de invloed en wensen van mevrouw De Geer-van Marwijk Kooy. Hiervan zijn geen bewijzen gevonden, maar uit te sluiten valt het niet. Helene Kröller-Müller (1869-1939) - een generatie genoot - heeft zich ook tientallen jaren intensief met de bouw en inrichting van het Jachthuis Sint Hubertus in Hoenderloo bezig gehouden. En dat was nog maar één van haar bouwprojecten.

Van het echtpaar was in ieder geval de echtgenoot een verzamelaar van antieke objecten en oude bouwelementen en die werden bij de bouw in 1911 en de verbouwingen die in 1917, 1927 en 1937 - steeds werd Lagerweij ingeschakeld - plaats vonden, in de villa en de bijgebouwen opgenomen. Door de toevoeging van een kasteeltoren in 1917 kreeg de villa steeds meer het uiterlijk van een middeleeuws kasteel. De Geer begon bij het bouwen in Gotische stijl. Die stijl heeft hij bij de verbouwingen niet kunnen doorvoeren bij gebrek aan de nodige antieke materialen, zodat op renaissance werd overgegaan. Zo werd tussen 1911-1925 voor het koetshuis c.a. een renaissance klokgevel geplaatst. En voor de oranjerie - waarvoor geen bouwvergunning is gevonden, maar mogelijk rond 1916-1917 gebouwd - kocht hij omstreeks die tijd een halsgevel uit 1685 van een Amsterdams grachtenpand in Hollands classicistische stijl. Tussen 1970-1975 werd de oranjerie gesloopt en de gevel overgebracht naar Oude Arnhemseweg 16 en daar opnieuw opgebouwd.
Voor het huis en de voorgevel van het koetshuis werden kloostermoppen gebruikt die afkomstig waren van de resten van het kasteel Vredenburg te Utrecht.

Jan van Stroe, eigenaar van een venduhuis in Zeist, vertelde in 1953 in een interview aan een journalist van de plaatselijke krant hoe hem gevraagd was goed, oud eikenhout voor ’t Kerckebosch te kopen. ‘’t Komt in orde, jonkheer.’, had Van Stroe geantwoord en wanneer hij een afbraak had gekocht, zocht hij de goede eikenhouten balken eruit. Deze werden voor de jonkheer bewaard en baas Lagerweij, de timmerman-aannemer, keurde het hout voordat het werd verwerkt. Toen het bouwwerk gereeds was, werd hij uitgenodigd om eens te komen kijken. De Geer had ervoor gezorgd, dat Lagerweij de herkomst en de datum van aankoop in de balken had gegrift. Zo zag Van Stroe dat de gehele hal en vele zolderingen van het hout waren opgetrokken dat hij hier en daar van de afbraken had gereserveerd. Veel andere antieke onderdelen had De Geer van de firma Gebroeders Becker in Zeist gekocht of door haar bemiddeling. Het echtelijk of zijn bouwinitiatief is vergelijkbaar met kasteel Sypestein in Loosdrecht (bouwperiode 1912-1927) van jhr. C.H.C.A. van Sypesteyn (1857-1937).

Het koetshuis met paardenstal, koetsierswoning, tuinmanswoning, hooizolder en bergingen. Op de onderste twee afbeeldingen de eerste opzet van de voorgevel met op de onderste tekening de huidige voorgevel.
Het kasteel ’t Kerckebosch met de kasteeltoren uit 1927.

Het echtpaar De Geer noemde zijn buitenplaats ’t Kerckebosch. Het grondgebied had immers deel uitgemaakt van het Kerckebosch - ook wel bekend als Kerk- en armenbos - dat eigendom was van het r.-k. kerkbestuur van Rijsenburg en waarvan de gemeente Zeist in 1917 eigenaresse werd.

De buitenplaats werd in 1927 met bijna drie hectare vergroot. De verkoper van die grond was Mr. J.F. de Beaufort in Zeist. In 1930 kocht mevrouw De Geer-van Marwijk Kooy van de erfgenamen van Mr. J.F. de Beaufort het aan haar perceel grenzende 77 hectare grote dennenbos Hoog Kanje. Daarmee was de buitenplaats 85 hectare groot. Aan het nieuwe bosbezit werd toen ook de naam ’t Kerckebosch gegeven, waarmee een heel verwarrende situatie ontstond.

De schrijver van Kraals ‘Nieuwe groote gids van Zeist’ uit 1909 nam de toerist mee op zijn wandeling door Zeist en toonde hem al het moois. Op de Arnhemse Bovenweg sloeg hij de verlengde Breullaan in, die langs dat bos loopt. Kraal: ‘Maar als ge zoo’n weg aantrekkelijk vindt, waarin uw uitzicht is dennen en nog eens dennen, waarboven slechts hier en daar een blonde duinkop schittert, waar mos en hei, zand en gonzende insecten en een eenzame vogel met de dennen, wat akkermaalshout en een zeldzame bremstruik de eenige afwisseling geven en de eenige kleuren zijn, die zich tegen de machtige lucht afteekenen, kies daarvoor niet den middag, als de gloed der zon ’t witte zand doet branden en ’t lage dennengroen van warmte doet trillen.’

In 1931 werd ’t Kerckebosch volgens de Natuurschoonwet 1928 aangewezen als landgoed. Die aanwijzing bracht fiscale voordelen voor de eigenaresse mee. Door die aanwijzing moest de buitenplaats wel - met uitzondering van de omgeving van de villa - voor vrije wandeling worden opengesteld. Vóór de aanwijzing had het echtpaar De Geer dat jaar al ’t Kerckebosch tegen betaling voor het publiek opengesteld. De opbrengst van de entrée was bestemd voor een liefdadig doel. Bij die wandeling mocht wel in de buurt van het huis komen. De krant sprak over ‘den fraaien siertuin en de mooie waterpartij’. Helaas zijn er geen foto’s van de tuin bekend, waarop al dit moois te zien is. Alleen op een plattegrond uit 1925 wordt een schets van de tuinaanleg gegeven. Op ongeveer 25 m vanaf het begin van de oprijlaan aan de Arnhemse Bovenweg stond rechts het koetshuis c.a. Tussen de weg en het koetshuis stonden hoog opgaande bomen. Zoals bij de meeste herenhuizen op de buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug was de hoofdingang aan de achterzijde gesitueerd. In dit geval aan de oostzijde van het huis. Ter hoogte van de ingang verbreedde de oprijlaan zich, zodat koetsen en auto’s konden keren. Vanuit het huis had men vrij zicht op de weg. Links en rechts van het gazon stonden bomen en struiken. Er is in ieder geval geen plantsoen ingetekend.

Sinds 1925 was J.F. Hollenbeke tuinbaas op ’t Kerckebosch. Voor dat jaar woonde er geen tuinbaas. Blijkens een advertentie uit 1912 was er wel een tuinbaas in dienst, helaas is zijn naam niet bekend, en die had hulp van een tuinjongen. Met de komst van Hollenbeke viel ’t Kerckebosch op bloemenwedstrijden meerdere malen in de prijzen. Tot 1950 bleef hij op de buitenplaats wonen.

In 1941 verhuisde het echtpaar De Geer weer naar Lovely Place aan de Woudenbergseweg. In zijn geliefde gotische stijl had hij vóór de verhuizing een tochtportaal laten aanbouwen. Van ’t Kerckebosch nam hij ook het kinderhuisje mee dat afkomstig was van de overplaats van Middenhoeve, waar hij zijn jeugd had doorgebracht. In 1901 had hij de folly de eerste keer op Lovely Place laten herbouwen en in 1911 op ’t Kerckebosch, waar het onder andere dienst deed als tennishuisje.

Jonkheer Egbert Lintelo de Geer overleed er in 1945. Zijn weduwe overleed in 1955. Beiden liggen begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats aan de Woudenbergseweg te Zeist.

Internaat van het Christelijk Lyceum

Mevrouw De Geer-van Marwijk Kooy verkocht haar buitenplaats ’t Kerckebosch inclusief het bos in 1943 aan Willem Duijff, architect, te Utrecht, en aan Gerard Priem, bouwondernemer, in De Bilt, die elk voor de helft eigenaar werden. Duijff en Priem dienden nog in 1943 bij de gemeente Zeist een verzoek in om een bebouwingsplan voor ’t Kerckebosch te ontwerpen, maar dat verzoek werd afgewezen. Priem verkocht zijn deel in 1947 aan zijn schoonzus E.W. Priem-de Kort, echtgenote van zijn broer Gijsbertus, in Wassenaar; later wonend in Zeist.

Veel herenhuizen op de buitenplaatsen in Zeist werden tijdens de oorlog door de Duitse bezetter gevorderd; bijvoorbeeld Slot Zeist, Cattenbroeck, De Breul, Heerewegen, Pasadena, Zandbergen en Dijnselburg maar ook andere grote gebouwen zoals het internaat van het Christelijk Lyceum aan de Krakelingenweg. Een deel van de leerlingen van het internaat werd ondergebracht op ’t Kerckebosch.

Verbouwing tot een luxueus hotel

In 1947 kon de N.V. Holland te Amsterdam, eigenaar/directeur was de bekende Amsterdamse horecaondernemer Louis (Lou) Weilers (1893-1983), de buitenplaats ’t Kerckebosch voor een lage prijs huren met een optie voor tien jaar. De villa zag er echter uit als een ruïne. Hij liet deze her- scheppen in een luxueus hotel met achttien logeerkamers. Keukens en kelders werden bijgebouwd, badkamers geïnstalleerd en een oliestookinstallatie aangelegd. Het interieur werd geheel in de originele stijl gehouden. ‘Het interieur, waarin hout van oude kerkbanken is verwerkt, is even kostbaar als pompeus. Men heeft er ook een hoogst moderne bar opgetrokken. Van de voormalige kostschool, die in dit huis was ondergebracht, is niets meer te bekennen. Eetzaal, conversatiezaal, terras, waardevolle meubilering… de gasten kunnen komen, wanneer “’t Kerckebosch” in nieuwen luister gereed is. […] We verlaten deze zwarte verbouwing langs een zware eikenhouten deur, die nog den handdruk van Lodewijk Napoleon dragen.’, aldus Trouw op 2 april 1948. In dit krantenartikel werden de twee stenen kruisridders naast de garderobe nog niet eens genoemd.

In de wederopbouwtijd waren bouwmaterialen schaars en werden die door het ministerie van Open- bare Werken en Wederopbouw toegewezen. Wederopbouw gaf toestemming voor verbouwing tot een bedrag van ƒ 15.000, maar Weilers besteedde liefst ƒ 70.000 aan verbouwing en inrichting. Het ministerie had een bouwvergunning verleend op grond van behoefte aan hotelruimte en huisvesting van gerepatrieerden en niet voor een luxueus hotel. Over dit zwartbouwen werden door de gemeenteraad bij de behandeling van de begroting 1948 vragen gesteld. En ook de landelijke pers besteedde er aandacht aan.

Op zaterdag 7 februari 1948 opende hotel-café-restaurant ’t Kerckebosch zijn deuren. In november van dat jaar werd een bij het hotel behorende manege geopend. De manege werd in 1957 door de Ruitersport Vereniging Manege ’t Kerckebosch overgenomen.

Op een opmerking in 1950 dat het hotel te luxueus voor Zeist was, antwoordde Weilers: ‘’t Kerckebosch’t Kerckebosch recommandeerde zich met: ‘Comfortabele kamers, uitstekende keuken, goede bediening en prachtige omgeving. Tennisbaan en gelegenheid tot paardrijden.’ Misschien was die aanbeveling in deze advertentie nog te bescheiden. Mevrouw Singer van het bekende Amerikaanse naaimachineconcern zei over haar verblijf in het hotel in 1950: ‘Ik heb veel moois in Nederland gevonden, maar zo’n prettig hotel zag ik niet eerder.

Op 2 december 1949 mocht Weilers koningin Juliana en prins Bernhard in zijn hotel begroeten toen zij aanwezig waren op het jaarfeest van de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereniging. Prins Bernhard was op 27 maart 1953 nogmaals zijn gast. Hij zat toen aan aan een diner na de plechtigheid op de vliegbasis Soesterberg, waarbij de luchtstrijdkrachten het predicaat ‘Koninklijke’ ontvangen had en de prins tot Inspecteur-generaal van de Koninklijke Luchtmacht was benoemd.

Prins Bernhard, in de functie van Inspecteur-Generaal van de Koninklijke Luchtmacht, brengt een werkbezoek aan de vliegbasis Soesterberg. Uiterst links op de foto, de commandant van de vliegbasis kolonel-vlieger-waarnemer G. van der Wolf.

Om zijn gasten te entertainen liet Weilers er bekende musici optreden; zoals het orkest van Malando (pseudoniem van Arie Maasland (1908-1980). De ambiance van het hotel deed de bekende Nederlandse modeontwerpster Tonny Waagemans (1913-1992) ertoe besluiten om er in 1948 en in volgende jaren haar nieuwe collecties te showen. Andere modeontwerpers hielden er ook hun modeshows. ’t Kerckebosch was een ‘place to be’.

In 1949 werd de villa ’t Kerckebosch met het omringende terrein ter grootte van 14 ha aan de gemeente Zeist te koop aangeboden. Het gemeentebestuur ging niet op dat aanbod in. En in 1950 deden geruchten de ronde dat ’t Kerckebosch aan een katholieke instelling verkocht zou worden.
Weilers hield toen nog vast aan zijn tienjarig contract, maar twee jaar later niet meer. Zijn zakenimperium ‘De Bock’ begon door zijn falend beleid af te brokkelen en de exploitatie van ’t Kerckebosch werd als eerste gestaakt.

Exploitanten Priem en Visser
Onder de kop ‘Metamorphose “Kerckebosch”’ berichtte een plaatselijke krant op 18 januari 1952 over een nieuwe directie. ‘”Kerckebosch”, het befaamde hotel aan de bosrijke peripherie van Zeist, is voor de bewoners van het Sticht een veel omstreden begrip. Naast het zich laat aanzien zullen eindelijk vele in het verleden verwaarloosde mogelijkheden, door de nieuwe, energieke directie gerealiseerd worden. Van “Kerckebosch” is veel te maken, zowel voor de nabijgelegen Domstad met haar onvoldoende hotelaccommodatie en recreatie, als voor het cultureel veeleisende Zeist.

De nieuwe directeur werd al spoedig geconfronteerd met een overtreding van de vorige directeur. Weilers had op een gepachte vergunning onder zijn eigen naam sterke drank gekocht en verkocht, maar ingevolge de Drankwet had dat op naam van de vergunninghouder moeten gebeuren. Het gevolg van die overtreding was dat de drankwetvergunning werd ingetrokken en er geen alcoholische dranken geschonken mochten worden. De vele gasten van het hotel, waarbij de deelnemers aan een Unesco-conferentie, werden ‘drooggelegd’. Medio december 1952 adverteerde ’t Kercke- bosch dat het een algehele vergunning bezat. Als er geen nieuwe vergunning was verleend, had het hotel zijn deuren moeten sluiten.

In dat krantenbericht werd niet gezegd wie dan de nieuwe directeur was. Dat blijkt uit een krantenbericht van 25 november 1955 waarin staat dat het Gijsbertus Priem was, de echtgenoot van de eigenaresse. Men schreef: ‘Nu hotel ’t kerckebosch sinds enige tijd onder directie staat van de heer G. Priem, heeft deze zich, daarbij sterk gestimuleerd door zijn echtgenote, veel moeite gegeven om dit als een kasteel gebouwde huis weer zoveel mogelijk in de oude stijl terug te brengen, inzonderheid wat betreft de verzameling antiek.

Een uitvoerige beschrijving van het interieur op de begane grond van het gebouw staat in een krant van 30 december 1955. ‘Zou de gemeente Amsterdam niet jaloers zijn op het fraaie renaissance poortje met antieke eikenhouten deuren, uit 1620, afkomstig van een patriciërs huis uit genoemde stad? De deuren werden gemaakt uit delen afkomstig uit de Dom van Utrecht. U ziet bovenin het wapen van jhr. De Geer “Non Sans Cavse” (niets zonder oorzaak). Binnentredend in de voorhall vindt U ook weer betimmering met antiek eiken van de Dom. Door de Gothische deur - zie eens hoe zwaar - komt men in de eigenlijke hall. Het is een openbaring en men denkt in een oude kerk te zijn. Dat was ook de bedoeling van jhr. de Geer om de naam ’t Kerckebosch reliëf te geven. Plechtig in stijl en eenvoud is het oprijzende koepelvormige plafond. Kijkt men om zich heen, dan valt zeker eerst het oog op de imposante zandstenen schouw, speciaal voor jhr. de Geer ontworpen. In de fries ziet men enige afbeeldingen betreffende de Familie de Geer. Jhr. de Geer ziet men in 17e eeuwse klederdracht als kasteelheer uitgebeeld. Enige zeldzame koorbanken ziet men aan de ene zijde van de hall. Gaan we naar de Bodega, dan is er boven de ingang een door een bekend kunstenaar gemaakte afbeelding in verkleinde vorm van het bekende poortje in de Kloosterhof van de Dom van Utrecht met St. Maarten te paard. U ziet, waar antiek tekort schoot, vulde men op kunstzinnige wijze aan. De Gothische versiering onder de omloop is op een zeer unieke wijze tot stand gebracht. De zijkanten van de kerkbanken uit een kerk te Zundert zijn hier ondersteboven tegen elkaar aan gevoegd, en met welk een verbluffend resultaat. Boven aan de trap komen we bij een prachtig antiek eikenhouten hek, waarschijnlijk het hek van de voorste kerkbank. In de Bodega waar alles bekleed is met antieke eikenhouten panelen en voorzien is van een trap en schouw, kan men ook twee magnifieke renaissance zuilen bewonderen, die de Bodega in twee gezellige ruimten verdeeld. In de Bar komt wel zeer goed tot uitdrukking de grote liefde van de bouwer om in de Gothische stijl een klein kasteel te willen bezitten. Hoe fraai zijn de zware balken en speels de kinderbalken in deze ruimte. Wat een doorzetten om deze materialen bij elkaar te krijgen. Het Restaurant is geheel gerestaureerd en gelukkig in de oude sfeer gebleven. In deze zaal is een originele Louis Quinze lambrizering aangebracht, door jhr. de Geer gehaald uit een Amsterdams huis aan een der grachten. Boven de openslaande deuren ziet men een compleet antiek raam. Als versiering hierop zijn twee antieke hoornblazers aangebracht, die vroeger jaren op een kerkorgel prijkten. Aan de buitenkant is een en ander beter te zien. In de eetzaal treft men ook nog een gaaf antiek koorhek aan. Door het hele huis vindt men eiken betimmeringen, balken, zandstenen reliëfs enz.

Twee jaar later, in 1957, werd W.H. Visser - eigenaar van hotel-restaurant De Nieuwe Karsseboom te Zaandam - de nieuwe exploitant. Hij wist de goede naam van ’t Kerckebosch te behouden, misschien wel te versterken. De exploitatie bleef tot midden 70-er jaren in handen van de familie Visser.

In 1958 werd gevierd dat ’t Kerckebosch tien jaar als hotel werd geëxploiteerd en de heer Hendriks, die vanaf de oprichting portier was, werd op die bijeenkomst gehuldigd.

In Het Parool van 18 maart 1959 stond een artikel over landgoederen en kastelen die geëxploiteerd werden als café-restaurant en hotel, die in verband met de hoge kosten niet meer privé te bewonen waren. Boven het artikel stond: ‘”Prinsheerlijke” vakantie in kasteel-hotels. Toerisme gaf nieuwe bestemming aan tal van buitenverblijven.’ Het eerste ‘kasteel’ dat besproken werd, was ’t Kerckebosch. Daarna volgden Den Treek (gemeente Leusden), Groot Warnsborn (gemeente Arnhem), Kasteel Wittem (gemeente Gulpen-Wittem), Kasteel Mheer (gemeente Eijsden-Margraten) en Kasteel Neubourg (gemeente Gulpen-Wittem). Op zich een eervolle vermelding tussen deze historische kastelen en buitenplaatsen. Ook hierna bleef ’t Kerckebosch eenvoudigweg ‘Hotel ’t Kerckebosch’ heten. Pas in een personeelsadvertentie in 1976 stond ‘Hotel Kasteel ’t Kerckebosch’.

Na het plotselinge overlijden van W.H. Visser op 57-jarige leeftijd in 1967 werd de exploitatie van het hotel voortgezet door zijn weduwe mw. G.W.M. Visser-Janssen met steun van haar twee zoons en drie dochters. In 1973 werd de jongste zoon directeur van het bedrijf.

50 jaar moderniseren en uitbreiden

Het gemeentebestuur van Zeist verleende in 1970 aan Priem een bouwvergunning voor de bouw van een appartementenhotel van acht etages met 120 appartementen. De nieuwbouw was gepland op de plek waar de manege stond. In 1972 werd Bouw- en Beleggingsmaatschappij J. Lisman B.V. te Zeist eigenaar van ’t Kerckebosch. Lisman B.V. realiseerde de nieuwbouw. De appartement bewoners werden gefaciliteerd vanuit het hotel.

Op verzoek van Lisman B.V. besloot de gemeente Zeist in 1975 de aan de in 1970 verleende bouwvergunning gestelde voorwaarde tot sloop van het voormalige koetshuis in te trekken. Daarmee bleef een stuk historie van de buitenplaats uit de tijd van het echtpaar De Geer-van Marwijk Kooy bewaard.

Het oude hotelgebouw was aan een grondige renovatie toe. Van de zeventien hotelkamers waren er slechts tien voor verhuur geschikt. In 1973 werden de kamers op de eerste en tweede verdieping vernieuwd en verbouwd naar ontwerp van de uit Zeist afkomstige binnenhuisarchitecte Corrie Ruys. Zo bleven er twaalf moderne kamers over. Visser: ‘Behalve deze moderniseringen moest er ook veel aan het gebouw gerestaureerd worden. Stukken muur vernieuwd met de oorspronkelijke kloostermoppen, balustrades bijgewerkt en vernieuwd, lood- en zinkwerk vernieuwd. En dan het veel omvattende schilderwerk. Eerst boven de hotelkamers en gangen, ’t hoge plafond van de hal met zijn gulden sterren en versiering in de top en nu langzamerhand afdalend naar beneden, waar alle ruimten ook hard aan nieuw schilderwerk toe zijn.

A.M.J. Visser heeft de uitbreiding met een nieuwe vleugel waarin zestien nieuwe hotelkamers en drie vergaderzalen waren ondergebracht, en de bouw van een nieuwe bistro niet meer als directeur meegemaakt. In 1976 werd het management van ‘Hotel Kerckebosch B.V.’ overgedragen aan de Doorwerthgroep (Doorwerth Management Projecten) en de nieuwe directeur werd R. Kuilman. In 1979 gingen de Doorwerthgroep en D.M.P. International Hotels verder onder de naam Bilderberg Groep, een Nederlandse hotelketen.

In 1977 werd Kastelenij B.V. als huurder vermeld; eveneens in 1995. Kerckebosch B.V., Exploitatie Maatschappij van Hotels. waarvan A.H. Spaans directeur was, was in 1979 met het beheer belast. In 1995 is Spaans directeur van de N.V. Kerckebosch Beleggingsmaatschappij N.V., eigenaar van het pand Arnhemse Bovenweg 31.

In de hotelbranche moet men blijven vernieuwen. In 1996 verleende de gemeente Zeist vergunning voor uitbreiding van het hotel en in 2005 vond alweer een grootschalige renovatie plaats. In dat jaar werd ’t Kerckebosch ook aangewezen als een vaste trouwlocatie.

In de tussenliggende jaren heeft Lisman & Lisman het hotel c.a. verkocht aan Vastgoed-beheerkantoor De Elf Provinciën.

Eind 2014 verliet Hotelketen Bilderbergroep Zeist omdat ’t Kerckebosch niet meer in de strategie van Bilderberg paste, aldus de officiële verklaring. Ingmar Sloothaak en Hans van Triest besloten de exploitatie per 1 januari 2015 over te nemen. Daartoe richtten zij de Hotel Exploitatie Kerckebosch B.V. op. De bestuurders van deze B.V. zijn Ingmar Sloothaak samen met Marco de Haas (OpenYourHotel Management B.V.) en Hans van Triest met Cynthia Schell (Hans van Triest Holding B.V.). Ook nu was een renovatie weer noodzakelijk. De opening van een nieuwe serre op 30 juni 2018 was hiervan de afronding.

In 1955 overleed Maria van Marwijk Kooy douairière Jhr. E.L. de Geer. In haar leven heeft zij veel maatschappelijke veranderingen beleefd. Ook in Zeist. Haar ouderlijke buitenplaats Ma Retraite was sinds 1949 een katholiek jongensinternaat en de naam was veranderd in Huize Sint Jan. Villa ’t Kerckebosch die zij samen met haar echtgenoot had gebouwd en ingericht was verbouwd tot een luxueus hotel met die naam.

De Zeister Zilverindustrie heeft vaak gebruik gemaakt van de faciliteiten van hotel restaurant café Kasteel ’t Kerckebosch. Uit 1968, 1972, 1979 en 1980 een aantal uitnodigingen voor recepties en foto’s uit die tijd. Ook werden er regelmatig feesten en partijen gehouden door de Zeister Zilverindustrie. Tot slot een krantenbericht uit 1975 over de diefstal van kandelaars.